Kantoortuin

Waar is de ingang? Die is er niet, het ene moment ben je nog op de gang, het andere moment niet meer. De enige markering is de vloerbedekking – op de gang gemêleerd bruingrijs, in de kantoortuin gemêleerd grijsbruin. ‘Sowieso iets gemêleerds,’ zal de Facilitaire Dienst hebben besloten. Een logische keuze; op gemêleerde ondergronden zie je niet wat er allemaal op is gevallen. Broodkruimels. Koffie. Bloed, zweet, tranen. Niets vind je er later van terug, elke dag is een nieuw begin.
Bij gebrek aan een deurpost leun ik tegen Jo aan. Er zijn bureautafels zo ver als het oog reikt. We zijn aarzelend blijven staan, als kinderen aan de rand van het diepe deel van het zwembad. Ik heb sterk het idee dat alles wat wij tot dusverre hebben gedaan kinderspel is. Een pierenbadje, waarin je nog wegkwam met je geproest en gehijg en met het wilde maaien van je armen. Maar dit is het diepe en hier is het water onpeilbaar. Je kunt niets anders dan eerbied hebben. Of laat ik zeggen: angst. En dan nog ál dat geluid dat wordt weerkaatst.
‘Hoe heet de koning van Wezel?’ fluistert Jo.
‘Ezel, ezel,’ fluister ik.
Het woord ‘tuin’ is niet logisch. Niets lijkt op een tuin. Misschien nog het meest op een stadstuin – en dat de mensen van het huis hebben besloten hem geheel te betegelen. Her en der een pot met wat levende natuur erin, als een soort bronverwijzing. De enige plant die ik hier vooralsnog zie, staat ontworteld tegen een muur gedrukt. Ik bedoel dit niet poëtisch, hij is van een andere plek getrokken om hier zijn werk te doen. Je kunt dat zien aan de pot die gemêleerd groengrijs van kleur is. Dat zijn de kleuren van Gebouw Vier. Daar wil duidelijk niks groeien. Misschien is de plant wel zelf vertrokken, lord knows dat ik het zou doen.
We doen een stap naar voren. Als een muur komt het gekwetter op ons af, het vliegt over ons heen, het pikt in onze oren, het gaat achter ons zitten en stijgt weer op. Dus dat het hier in niets op een tuin lijkt, dat moet ik even terugnemen.

Dit stukje staat, met nog zo’n tachtig andere stukjes, in mijn boek Kantoorleven (scènes tussen 9 en 5). Het ligt in de winkel en je kunt het bestellen bij bol.com.

Dood.

Haar moeder is dit weekend doodgegaan, de bureaustoel van de dochter is leeg. Op haar bureau ligt van alles waarmee ze voor het weekend bezig was, in de veronderstelling dat ze hier maandag gewoon weer zou zijn. Zo lijkt ook zij plots uit het leven weggerukt. Zullen we namens ons allen een kaart? Ja, natuurlijk zullen we dat.
Als de kaart is geschreven, geadresseerd en naar de postkamer is gebracht, hangt de dood nog tussen ons in. Wij kennen de moeder niet, maar we kennen wel moeders. Of vaders. Andere dode mensen. Zelf zijn we ook dochters. Het duurt niet heel lang voordat het weer gewoon over ons gaat.
Na anderhalve week keert ze terug. Haar ogen zijn dof, haar haar is dof, haar stem is dof. Ze vertelt, ze snapt dat het moet, ze houdt het even kort, oké?
Nu ze haar eigen zakelijke stem de woorden hoort zeggen en onze meelevende gezichten ziet, dringt tot haar door wie ze is: de collega met de dode moeder. Nog een nieuwe dimensie aan dit leed dat op zich al groot genoeg was. Haar stem trilt. Haar ogen zijn groot als die van een vis, ze durft niet te knipperen.
De rest van de dag letten we erop dat we niet steeds een bekommerde lage stem opzetten. Niemand begint ook meer over zijn eigen dood. Veel van het zwijgen over de dood is niet uit botheid of ongemak maar uit voorkomendheid. De angst om iemand uit een net verworven, broos evenwicht te halen.
‘Hier, een bakkie,’ zeg ik, en ik slik het woord ‘troost’ net in. Al haar spullen liggen nog net zo op haar bureau als die ochtend. Ze veegt ze naar links om ruimte te maken voor de koffie, een paar A4’tjes dwarrelen veel te vrolijk naar de vloer.

Deze column staat, met nog zo’n tachtig andere stukjes, in mijn boek Kantoorleven (scènes tussen 9 en 5). Het ligt in de winkel en je kunt het bestellen bij bol.com. 

#kantoorleven, the slideshow

Deze slideshow vereist JavaScript.

Hij ligt in de winkel!

Van de achterflap: “In Kantoorleven beschrijft Jacq. Veldman op tragikomische en zeer herkenbare wijze hoe mensen zich tot elkaar verhouden in de sociale arena die kantoor heet. De stilzwijgende gevechten over het raam dat open of dicht moet, collega’s die geen maat weten te houden in de groepsapp, de jaarlijks terugkerende teleurstelling bij het openen van het kerstpakket en hoe je per ongeluk gemotiveerd kunt raken door een motivational speech van je manager.
In korte scenes belicht Jacq. Veldman het dagelijkse kantoorbestaan op een willekeurig kantoor, waar iedereen er voortdurend het beste van probeert te maken – vaak met rampzalige gevolgen.
Een boek voor iedereen met collega’s.”

WELL, buy this bookie, geef het aan je collega, aan je baas, of hou het gewoon lekker zelf. Veel plezier

stagiaire

Ik kom zo op de stagiaire. Ooit werkte ik op een kantoor zoals het kantoor oorspronkelijk in de bijbel bedoeld was: de mannen zaten in een aparte kamer en kregen mappen aangereikt door de vrouwen, waarna de mannen daarop hun stempel zetten, waarna de vrouwen de map weer meenamen. Het was een overzichtelijke wereld, waarin maar weinig fout kon gaan – hoewel, soms gaf je de verkeerde map aan de verkeerde man en kreeg je een hartstilstand.
Door de vrouwen werd veel gegiecheld, voornamelijk vanwege de meest toeschietelijke der mannen die ongeveer om het uur seksueel getinte opmerkingen kwam maken. Ik vond het walgelijk maar was op een duistere manier ook gevleid, hetgeen me dan weer met walging vervulde. Zo was elke dag een aaneenschakeling van diverse emoties die elkaar op de hielen zaten, soms inhaalden en dan rollend over de vloer gingen.
Nu kom ik bij de stagiaire. Het betrof een wat onbeduidende adolescente die je vrijwel uitsluitend kon herkennen aan haar bril met de zware glazen. Min twaalf. De stagiaire woonde bij haar vader en moeder, in het huis mocht nooit ook maar een stoel worden verschoven, want anders zou ze er ‘s nachts als ze eruit moest om te plassen wellicht over struikelen.
Dit is nu zeker twintig jaar geleden. Nu komt het. Ik denk élke nacht aan de stagiaire. Als ik er uitga om te plassen en op de tast mijn weg vind, zweeft ze voor me. Zodra ik het licht aan knip en op de plee zak, duwt ze haar bril omhoog op haar neusbrug. Elke nacht. Het maakt me woest, ik begrijp niet wat de stagiaire in mijn geheugen doet. Ik heb haar niet eens echt gekend, ze was er maar drie maanden, ze borg de mappen op en dat was dat. En lord knows dat er in mijn leven wel ándere zaken de moeite van het onthouden waard zijn – hoewel ik daar nu zo gauw niet op kan komen.

Deze column stond op 3 juni 2018 in Volkskrant Magazine

lachen

Eén keer moesten we zó hard lachen dat onze kamerdeur vanuit de gang werd dicht gesmeten. Een paar seconden keken we elkaar aan, onze ogen groot van de schrik, daarna klapten we voorover op onze bureaus met een nerveuze proestlach uit de tijd van Joop ter Heul.
Ja, het was een mooi en schaterrijk leven, ik voel nóg hoe we onze borstkassen volzogen om de lucht daarna hortend en stotend naar buiten te persen, de opengesperde monden gericht naar de hemel. Het was als drugs. Het lachen heelde alle aanwezige pijntjes en pijnen, legde een zacht dekentje over alles wat koud en kantorig was. Wenkbrauwen: ontfronst. Het onverklaarbare brok in de keel: weg. Voortdurend waren we achter adem, de hand opgeheven naar de ander, als om te zeggen: stop, alsjeblieft stop. Wat we bedoelden was: stop niet en maak me nog eens aan het lachen en dat deden we en er was geen wolkje aan de lucht of wat klets ik, natúúrlijk waren er wolken aan de lucht. Nimmer kregen wij nog een taak af. Ik hoorde de mails wel binnen plingen maar ik had meer zin om te lachen dan om te mailen. Zij zou een notitie schrijven maar kwam nooit verder dan ‘Inleiding’.
Een stoelendans redde ons van een gewis ontslag. “Goeiemorgen”, zeg ik nu als ik binnenkom. “Ja”, zegt mijn nieuwe collega en dat is het eerste en het laatste dat hij die dag tegen mij zal zeggen. Wel praat hij tegen zijn computer – zoals je tegen je partner praat in de nadagen van de relatie, waarin je bij alles teemt: “Oh ja, en waaróm precies zou ik dat doen??”
Háár zie nog wel eens lopen. Flauw steken we een arm op. Ze oogt al net zo pafferig als ik, de blik naar binnen gekeerd. Het is alsof we zijn ontmanteld, gesloopt, van onze batterij ontdaan.
We verzetten trouwens wél veel meer werk voor de firma.

Deze column stond op zaterdag 5 mei in Volkskrant Magazine

pijnpunt

 

Mijn collega S. was somber. Ze was naar personeelszaken gegaan om een simpele salarisvraag te stellen. Men had haar raar aangekeken. Ze had de vraag opnieuw gesteld, nu in iets andere bewoordingen omdat bij sommige zaken de formulering gevoelig ligt – of, anders gezegd, nauw luistert. Men had haar opnieuw raar aangekeken. Toen ze de vraag voor de derde keer stelde, had de medewerker een korte stilte laten vallen en daarna gezegd: “Zeg S., waar zit precies je pijnpunt?” Collega S. had niets gezegd, zich omgedraaid, in de kantine vier gevulde koeken gekocht en deze achter elkaar opgegeten.

Ik moest bijna lachen maar dit was onmogelijk, want zelf was ik ook somber. Bij het opstaan die ochtend had ik gemeend dat ik mijn kat een top 40-nummer hoorde neuriën, maar bij nadere bestudering bleek het de buurvrouw te zijn. Je wereld stort toch even in – zelfs eenmaal op de fiets gezeten had ik maar moeilijk afscheid kunnen nemen van de zee aan mogelijkheden die zich in die ene geweldige minuut voor mij had uitgestrekt.

Op Kantoor hadden vergadertijgers mijn wankelheid van geest direct opgemerkt en me meegesleept naar hun favoriete hobby: een vergadering dus. De enige andere aanwezige vrouw, een vlinderig type, deelde roomboterspritsen uit. Ze trok een hoofd van: ja, ík heb tenminste spritsen bij me. Gretig hapten de mannen. Een uitdaging werd gepresenteerd, één vergadertijger opperde een oplossing, de andere vergadertijgers knikten enthousiast. Vermoedelijk zou de oplossing mislukken, dacht ik, en zou deze mislukking later als uitdaging in een nieuwe vergadering worden gepresenteerd. Toen ik erop doordacht vond ik het de opvatting van een oude, gedesillusioneerde, spritsloze vrouw. Daarna had ik aan mijn kat gedacht en waarom ze verdomme niet gewoon bijzonder kon zijn.

Collega S. staarde somber uit het raam. “Ik heb eigenlijk wel zin in koffie met een pijnpunt”, zei ik, om de sjeu er weer wat in te krijgen. Maar collega S. krómp ineen. Dus ik was net iets te vroeg waarschijnlijk.

Deze column stond op 20 januari 2018 in Volkskrant Magazine

dictatuur

Nu dát weer, in mijn digitale agenda waren ineens hele dagen geblokkeerd met seminars en congressen. “Ik… kan me niet herinneren dat ik me daarvoor ingeschreven heb”, zei ik voorzichtig. In zaken van het geheugen doe ik tegenwoordig geen enkele stellige uitspraak meer. Het zou niet de eerste keer zijn dat ik in een later stadium met bewijsstukken werd gestenigd en mijn excuses moest aanbieden, hierin heb ik eigenlijk nooit zin.

“Ik heb hier een congres over projectmanagement”, zei mijn collega, die het woord uitspuwde zoals mensen een insect uitspuwen dat tijdens een fietstocht hun mond in is gevlogen. Tijdens het fietsen kun je dan ook beter je mond dichthouden. “Ik ook”, zei mijn andere collega. “Ik óók!”, riep ik ontzet. “Van hogerhand in onze agenda gezet dus”, zei de collega die meestal gelijk heeft.

Ik vroeg me af of wij soms in een dictatuur waren beland waarin onze bazen geheel en al bepaalden wat wij deden. Terwijl, de afspraak is dat wij zélf onze werkdagen regisseren volgens een nou ja wel een zeker stramien natuurlijk want anders wordt het een zooitje. Maar: het stramien is naar eigen keuze in te vullen. Tuurlijk, maak je de verkeerde keuze, dan krijg je een gesprek. Maak je nog een keer de verkeerde keuze, krijg je nog een keer een gesprek. Wat er daarna gebeurt, weet niemand. Ja, de mensen die het is overkomen, zíj weten het. Maar die zien wij dan nooit meer.

Maar dit, dit was van een totaal andere orde! In mij begon het te borrelen en te kolken – dermate zelfs dat ik me afvroeg of het misschien proletarische woede kon zijn, het type dus dat zomaar kon leiden tot revolutie en het omverwerpen van de staat of om mee te beginnen ons Kantoor dan. “Even tussendoor, als ik het goed heb, is er mosterdsoep vandaag”, zei de collega die meestal gelijk heeft. Ik begon te rennen. Ik lééf voor mosterdsoep en ze geven het ons maar weinig. Zo blijft het natuurlijk ook bijzonder. Maar tegen de tijd dat ik in de kantine kwam, was de mosterdsoep op en vervangen door kippensoep. Ik had van teleurstelling zo in één beweging die hele soepstellage omver willen werpen, net als Jezus in de tempel. Maar ik wist me te bedwingen. Ik hád al een keer een gesprek gehad – of waren het er al twee? Dat bedoel ik, met mijn geheugen ben je nergens ooit zeker van.

Deze aflevering van de reeks #kantoorleven stond op 9 december 2017 in Volkskrant Magazine

lucht

“Oh, het maakt míj niet uit hoor”, zei mijn vrouwelijke collega. Het ging erom wie wáár zou komen te zitten in onze nieuwe werkkamer. “Oh míj maakt het ook niet uit”, zei ik op mijn beurt. “Nee mij dus ook totáál niet”, zei mijn collega op haar beurt. “Idem hier dus exact van hetzelfde”, zei ik op mijn beurt. Toen waren de beurten zo’n beetje op. Ik kuchte, mijn collega snoof. Wij staarden elkaar met één oog vriendelijk aan maar met het andere loerden wij de werkruimte rond, op zoek naar de beste plek en naar hoe wij, zonder dat iemand ons ervan zou kunnen beschuldigen dat wij voor onszelf het beste wilden, tóch het beste voor onszelf zouden krijgen.

Na een half uur ploften we allebei doodop ergens neer. Mijn collega prikte haar prikbord vol met aanstootgevende ansichten van jonge poesjes en begon zachtjes zingend haar nietmachines te sorteren. Ikzelf was na het neerploffen min of meer verstard blijven zitten. Want tot mij was iets doorgedrongen: het enige raam dat open kon, bevond zich aan háár zijde. Het raam stond een beetje open. Een milde tochtstroom liet de lamellen bewegen, raakte het puntje van mijn neus en sloeg toen resoluut linksaf. Hoe had ik dit in godsnaam over het hoofd kunnen zien?! ik lééf op zuurstof. Ik gedij op frisse lucht, desnoods in de vorm van gemeen koude tochtvlagen. Verder heb ik graag het idee dat ik me bij nood zo uit het raam zou kunnen laten vallen.

Ik kreeg haast geen lucht. “Ik vind het wel wat frisjes”, zei mijn collega en ze maakte aanstalten het raam te sluiten. “Come on, het is 43 graden of zo”, snauwde ik. “Ik trek anders wel een vestje aan”, zei mijn collega. Ze huiverde licht en keek alsof ze gemakkelijk door een longontsteking geveld zou kunnen worden. Dit vond ik ook weer zielig, straks ging ze eraan dood en dan had ik het weer gedaan.

“Doe het raam maar een beetje dicht dan”, zei ik knarsetandend. “Hoeft niet per se hoor”, zei mijn collega. “Nee doe maar”, zei ik. “Het maakt mij verder niet uit hoor”, zei mijn collega en ze schoof het raam zo goed als dicht. “Mij ook niet hoor”, probeerde ik eruit te persen. Maar daarvoor had ik helaas geen lucht meer.

Deze column stond op 30 september 2017 in Volkskrant Magazine

activiteitenplan

“Ik zie dat je het personeelsevaluatieformulier niet hebt ingevuld”, zei mijn baas, een vriendelijke veertiger met een wat verbaasde gezichtsuitdrukking – alsof hij per ongeluk op zijn functie was beland. Dit gebeurt natuurlijk wel eens. Hij sloeg zijn linkerbeen over zijn rechter. Ik sloeg ook mijn linkerbeen over mijn rechter. Kort voelde ik enige walging, daarna vergaf ik mezelf. Je moet zien dat je jezelf te vriend houdt. “Niet heb ingevuld?”, zei ik. Ik had de dag ervoor mijn ene collega gevraagd of zij wist wat ik moest invullen bij vraag één: in hoeverre hebt u bijgedragen aan het activiteitenplan van ons domein. Ze had gezegd: “Welk activiteitenplan?” Ik had het mijn andere collega gevraagd. Hij had gezegd: “Ons doméin??” Dus toen had ik het direct alweer hélemaal gehad met het formulier – en het er verder maar bij laten zitten.

Mijn baas haalde zijn linkerbeen van zijn rechter. Ik klemde mijn linkerbeen om mijn rechter, het deed nog zeer ook. “Zal ik je even op mijn tablet laten zien waar je het activiteitenplan kunt vinden”, zei mijn baas. “Nee”, fluisterde ik. De baas liet het me zien op zijn tablet. Daarna keek hij op de klok. “Hoe vind je zelf dat het gaat”, zei hij. Ik staarde door de vissenkom heen naar onze personeelsruimte. Lachende collega’s liepen af en aan, staken de hand op of sloegen elkaar op de schouder. Kortgeleden was ik zelf ook nog zo iemand geweest en nu zat ik hier. Hoe vond ik zelf dat het ging? Het punt is: je ziet jezelf als optelsom van goede bedoelingen maar: verrotte jeugd, slecht geslapen, spiertje verrekt en nog geen koffie gehad. En soms slaap je goed, maar heb je wel een spier verrekt. Jeugd blijkt onverhoopt mee te vallen – desalniettemin slecht geslapen. Komt bij: je huisdieren vechten elkaar de tent uit terwijl het allemaal bedoeld was als een idyllisch huishouden waarin vredelievende dieren ook een rol spelen. En dan dat spiertje nog.

De baas kuchte. Ik moest zien dat ik dit samenvatte. “Oh, volgens mij gaat het prima”, zei ik. Ik knikte nadrukkelijk. “Hélemaal lekker.” Mijn baas keek verbaasd. Maar goed, dat is nu eenmaal zijn standaardgezicht.

Deze column stond op 2 september 2017 in Volkskrant Magazine

schminspirational

Kijk, de dingen begonnen zich op te stapelen.

Ik ging naar een cursus en liep bij binnenkomst direct tegen een muur op. Op de muur was een boom geschilderd. En onder die boom stond een spreuk. ‘De dag is als een appelboom maar je moet de appels zélf plukken.’ Zo zo. Ik zocht met mijn ogen naar een ironisch aangelegde medecursist zodat ik naar de spreuk kon wijzen en met mijn ogen kon rollen of het ik-wurg-mezelf-gebaar kon maken. De ironische medecursist zou ook met zijn ogen rollen of bijvoorbeeld doen alsof hij zichzelf aan een touw ophing. We zouden in lachen uitbarsten en de rest van de dag zou zo goed zijn als hij maar wezen kon – ik ben van nature met weinig gelukkig. Maar al mijn medecursisten staarden voor zich uit, eentje gaapte zo hartstochtelijk dat ik dat klepelgeval in zijn huig kon zien en niemand ving mijn blik. In de pauze dronk ik, lamgeslagen door een afschuwelijke energizer, mijn koffie. Een medecursist kwam naast me staan. Ik wist precies wat er ging gebeuren want mijn leven is net een slechte film. Ze wees op de muur. “Mooie spreuk hè”, zei ze. “En zo wáár.” Ze knikte wijs. Ik slikte. Met mijn stembanden maakte ik een geluid dat kon wijzen op instemming maar dat net zo goed een ingehouden schreeuw kon zijn.

Diezelfde avond nog kreeg ik van mijn vriendin S. via WhatsApp een nogal random lillek plaatje van een bloem met daar doorheen in een zwierige letter: Follow Your Dreams. Verward veegde ik naar eerder in onze conversatie. Zeker, we hadden het weleens gehad over onze wederkerende dreams – mijn vriendin S. bevindt zich zo nu en dan spiernaakt op recepties met allerlei notabelen, ikzelf moet continu speechen en als ik de speech dan uit mijn broekzak trek, blijkt het een AH-kassabon te zijn. Dus dáár kon dit op geen enkele wijze mee te maken hebben. Maar het was ook niet alsof ik me in een impasse bevond, zodat haar advies dan in elk geval nog… allemachtig zeg, ik kréég me toch een jeuk op mijn rug. Verschrikkelijk! En ik kon er ook nog eens net niet bij! Ik smeet mijn telefoon een eind van me af en harkte hem weer terug met mijn voet. Ik scrolde door mijn emoji’s en stuurde haar de clown-emoji. Vriendin S. heeft een fobie voor clowns. Ikzelf ook trouwens. Dus dit was voor niemand leuk.

Op LinkedIn had een van mijn connecties een foto geliket waarop een of andere meeuw de woorden The Sky Is Not The Limit uitsprak. Ik drukte op ‘connectie X niet meer volgen’. Toch zette  die knakker me postuum aan het denken, want daarna brak ik me lange tijd het hoofd over de vraag wat dan in de vrede nog wél de limit kon zijn in een mensenleven.

Het antwoord hierop liet in zekere zin niet lang op zich wachten. Want toen kwam ik die maandag op mijn werk en toen had mijn collega Jan met een rode stift iets op ons whiteboard geschreven. Langzaam prevelde ik het voor me uit. ‘Ik heb het nog nooit gedaan dus ik denk dat ik het wel kan’. Als ik zeg ons whiteboard, dan bedoel ik dus het whiteboard dat pál boven mijn hoofd hangt. Zodat veel mensen denken dat het mijn whiteboard is. Tenminste, dat denk ik, dat zij dat denken. Nou ja en toen overviel mij dus een nogal complexe en intense emotie die misschien nog het beste te omschrijven is met: ja dit is dus de bloody limit.

Laat ik hierbij aantekenen dat ik wel vaker dingen zeg als ‘ja dit is dus de bloody limit’. Ik ben niet gewend om aan zo’n uitspraak ook consequenties te verbinden. Beetje te verlegen misschien. Me te zeer bewust van mijn eigen onbeduidendheid. Mijn vijanden zouden zeggen: het is een laf schepsel dat graag dingen roept maar daarna het liefst achterover leunt om te zien of anderen er wellicht iets mee durven te doen.

In dat licht is het dan ook ónbegrijpelijk dat ik tot de volgende actie kwam: ik liep naar het whiteboard en ik trok met een zwarte stift een dikke streep door de spreuk op het whiteboard. Het was een beverige streep, dat wel, want al tijdens het trekken van de streep begon zich een stukje ongemakkelijkheid van mij meester te maken. Terecht, want het liep natuurlijk verkeerd af. Of eigenlijk liep het nog met een sisser af – mijn collega Jan is een fidele kerel die, nadat hij mij over mijn actie de oren had gewassen, weer vrolijk verder ging met zijn werk. Dus toen zat ik er voornamelijk zélf nog mee. “Kan ik misschien boete doen door voor jou ook koffie mee te nemen”, vroeg ik lief. “Haha. Nee dat gun ik je niet”, zei mijn collega Jan terwijl hij onverstoorbaar door typte. Dus daar zat ik dan in al mijn onbeduidendheid, en ik had een daad gesteld. Was ik nu trots op mezelf?!

Nou ja stiekem dus wel.

Of nou ja, aan de ene kant had ik waarschijnlijk gewoon dankbaar moeten knikken over zoveel gratis doorgegeven wijsheid. Aan aan de andere kant: kom op zeg, hoeveel diepzinnige en uplifting bedoelde shit kan een mens verdragen?! De appelboom. Mijn vriendin S. Die pratende vogel. Het zijn maar páár voorbeelden van de tsunami aan positieve, motiverende en inspirerende spreuken waarin je dag in dag uit verzuipt. Never give up. Life is about moments. Don’t wait for them, create them. Dream it, wish it, do it. Je kunt alleen tijd verspillen als je vergeet ervan te genieten. Each new day is another chance to change your life. Als je iets loslaat, heb je je handen vrij om iets anders te doen. Stay in the moment. Oh man, ze zijn overal. Op Facebook. Instagram. Onderaan een mail. Op een t-shirt. Koffiemokken, for crying out loud.

Kijk, op milde dagen snap ik de charme wel een beetje. Want hoewel veel inspirerende spreuken ronduit stompzinnig zijn, kunnen ze wel heel wijs vóelen. Als een slot dat dichtklikt. Een deksel die op een doos past. Er lijkt geen speld tussen te krijgen. Komt vooral omdat het gewoon lekkere zinnetjes zijn die op een haast fysiek niveau een klik geven. Nothing will work unless you do. KLIK. Everything will be okay in the end. If it’s not okay, its not the end. BAM! Failure is the stepping stone to success. HATSIKIDEE!

Maar laten we gewoon de chagrijnige insteek kiezen, want daarmee zien we de inspirerende spreuken direct voor wat ze zijn: dwangmatig positief ingestoken zelfhulpboeken in het klein. Elke spreuk is een nogal dwingend voorschrift over hoe we ons ‘beste levens’ zouden moeten leiden. Als je de meest geciteerde spreuken op een rijtje zet, lijkt het een kermis aan mooie woorden. Maar dat is dus niet hè. Je ziet namelijk direct waar we anno nu de zelfverbeteringsfocus hebben liggen. Voornamelijk bij het idee dat je je hele leven totaal zelf in de hand hebt en alles in je bereik ligt: “If you can conceive it and believe it you can achieve it”. Doorsnee zijn is niet helemaal de bedoeling in de inspirerende spreukologie: “You’re destined to do great things!”. Zelfrelativering, iemand? Nee, niemand. Spijt hebben: ook al niet de bedoeling (“Live with no regrets”). En falen? Dat is echt een taboewoord: “Sometimes you win, sometimes you learn.” Een mogelijk innerlijk conflict ligt overigens op de loer – de veelgebruikte megalomane aansporing tot een groots en meeslepend leven (“Dream big!”) moet het namelijk opnemen tegen het minstens zo populaire hier en nu (“Love where you’re at”) en, daar is-ie dan eindelijk: jezelf zijn (“Never apologize for who you are”).

Enfin, bleef deze egocentrische gelukszoekerij maar beperkt tot de privacy van het eigen happy home. Maar de ellendigheid van de inspirerende spreuk is juist dat-ie er pas toe doen als hij wordt gedeeld. Met zoveel mogelijk anderen. Want nog veel erger dan de holle frasen an sich zijn de mensen die deze spreuken te pas en te onpas in je gezicht gooien –  en daarna wijsneuzig om zich heen kijken. Het moet hetzelfde gevoel zijn als wanneer je een stukje mooie muziek laat horen. Of een goeie grap retweet. Niets aan de inspirerende spreuk is zelf verzonnen, maar met het delen van een semi-diepzinnige wijsheid wordt degene die hem deelt zélf een beetje onderdeel van die wijsheid. Het suggereert overigens ook dat degene die de inspirerende wijsheid deelt, er zélf allang lering uit heeft getrokken en dus véél verder is dan de toehoorder. Wie het drakerige “Wie durft te verdwalen, vindt nieuwe wegen” op Facebook post, wil en passant laten weten dat hij zelf vanzelfsprekend alláng de goede weg heeft gevonden. Facebook en Instagram zijn nauwelijks de plekken waar we onze eigen worstelingen laten zien, of wel soms! De motiverende aansporing is daarmee ook direct een manier om op te scheppen over het eigen met hard werken verworven succes. En het reactieformat van de dankbare toehoorder ligt al klaar: “Dank je, dit had ik echt even nodig!” “Wow, deze quote komt op precies het goeie moment.” Niemand die ooit reageert met: “Oh jee, alles goed verder?” of “Moet ik je ergens komen oppikken, Annelies?”

Zo worden gewone stervelingen dus als het ware mini-goeroes, met dankbare volgelingen. Die op hun beurt óók weer mini-goeroe worden. En zo krijgen we alleen maar nóg meer inspirerende quotes van mensen die elkaar opstuwen tot … nou ja, als zelfs de sky de limit niet meer is, dan is het einde natuurlijk zoek. Ik ben weleens bang dat het communiceren in inspirerende quotes uiteindelijk elke vorm van normale interactie zal overnemen. Zinnen als “Nou, het zal mij benieuwen hoe het verder gaat”, “Jezus, dit is écht slecht nieuws” of “Geen idee wat ik hierop moet zeggen” verdwijnen uit het idioom. We mogen alleen nog maar over onze wederkerende dromen praten als we erin kunnen vliegen en zéker niet als er AH-kassabonnen in zitten. Metaforen met appelbomen erin zijn uitgebreid met vergelijkingen met álle soorten bomen erin. We spreken voornamelijk nog Engels trouwens.

Jeetje, dat ziet er echt niet goed uit hè. Dus nu volgt een oproep aan iedereen die op het punt staat een inspirerende spreuk te posten, te appen, te mailen of in het gezicht van een onschuldig slachtoffer te gooien: just don’t do it. Zeg maar gewoon helemaal niks. Of zeg eens iets origineels. Lastig? Ach, je moet maar zo denken: je heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat je het wel kunt!

FullSizeRender (10)

Dit artikel stond op 29 april 2017 in Volkskrant Magazine

BZV liefdesalfabet

Natuurlijk, het woord Verliefd moet hónderden keren zijn gevallen in de afgelopen acht seizoenen Boer Zoekt Vrouw. Net als Citytrip. Tractor. Mensenmens. Een Stukkie Warmte. Maar los van deze usual suspects durf ik er mijn hand voor in het vuur te steken dat er één term is die het állermeest is gebruikt: Mezelf Zijn. Of, als het over iemand anders ging: Jezelf Zijn.

Klein puntje: het ‘zelf’ is zo ongeveer het wazigste concept dat er bestaat. Soms is het een soort extra personage waarbij je in de buurt moet zien te blijven (“Ja ik ben heel dicht bij mezelf gebleven”) of zien te komen (“Ik kom steeds dichter bij mezelf.). Soms verwijst het naar een situatie van totaal welbevinden: “Ik kon mezelf zijn bij haar.” Maar de boer die zijn logé verweet: “Ik zou willen dat je wat meer jezélf bent”, bedoelde eigenlijk dat ze juist een ánder persoon had moeten zijn. Want zijn logé, die zich verdedigde met dat ze “hard heeft geprobeerd mezelf te zijn, maar ik ben gewoon altijd verlegen in het begin”, wás feitelijk al zichzelf met al haar gebloos – en heeft dus vooral geprobeerd mínder zichzelf te worden.

Moerassig gebiedje kortom, dat jezelf zijn. Toch evalueren alle Boer zoekt Vrouw-deelnemers zichzelf in deze termen bij voortduring helemaal kapot, hiertoe al dan niet aangezet door gevoelsdictator Yvon Jaspers. En, probleemterm of niet, iedereen weet er raad mee. Nog nooit heeft iemand Yvon besmuikt gevraagd wat ze er precies mee bedoelde, met dat jezelf zijn. Of terug geschreeuwd dat hij geen idéé heeft wíe hij zelf is – want dat is óók al zo’n drijfzanddingetje natuurlijk. Nee, je kunt er als deelnemer aan Boer Zoekt Vrouw maar beter iets over te melden hebben – en het maakt dus eigenlijk niet uit wát precies.

De preoccupatie met het diepste zelf in de zoektocht naar een gelukkig leven met een ander maakt direct weer even duidelijk wat het grootste verschil tussen Boer Zoekt Vrouw en de rest van de westerse wereld is: dat er weilanden bij betrokken zijn, met authentiek groen gras en authentiek zwartwit geblokte koeien. Verder verschilt Boer Zoekt Vrouw niet zo gek veel van het liefdesdiscours van de rest van de westerse wereld. Dus ook in seizoen 9 kijken we gewoon weer naar, enfin, onszelf.

 Nóg vier veelgehoorde termen uit Boer Zoekt Vrouw – en wat ze eigenlijk betekenen.

De Klik

Met stip op twee. Populairder dan de vonk, maar dat is logisch: geen enkele boer is gebaat bij affikkende hooizolders. De klik is een donders prozaïsch woord maar heeft vérstrekkende superpowers: het is immers de mogelijke opmaat tot levenslang liefdesgeluk. Het is wel een ráár ding; hij ís er namelijk (“Ja ik heb gewoon een klik”), of hij is er niet (“Ja nee, er is geen klik”) en daar helpt dus geen lieve vader of moeder aan. In die zin vormt hij ook een ideale afwijzingsstrategie: er valt immers niks tegenin te brengen en je kunt iemand moeilijk net zo lang in de zij prikken totdat er wél een klik is. Hoewel er in Boer Zoekt Vrouw minstens één boer is geweest die halsstarrig volhield: “Ik voel wel een klik. Van mijn kant dan.”

De initiële kliks zijn gebaseerd op de gebruikelijke onzinnigheden. Een knipoog, een zoen die verdwaalt in een oor, een net iets te lang oogcontact – alle dingen die in het gewone leven aanleiding kunnen zijn om even een andere treincoupé op te zoeken, zijn in datingsituaties als Boer Zoekt Vrouw de ingrediënten voor een klik van jewelste. Toch leert de geschiedenis van het programma dat de échte klik een best zakelijke optelsom der dingen is. De andere twee logeetjes blijken niet van gekookte aardappels te houden. Zij is al over een jaar klaar met haar studie. Er blijkt een gedeelde passie qua Rummikub. Evenzogoed zal het liefdespaar in kwestie dan toch altijd doen alsof de klik er op magische wijze vanaf het prilste begin al was – we maken allemaal graag een mooi verhaal van ons stotterende leven. Maar vergis je niet: het geluk in BZV gaat vooral over compatibiliteit en bestendigheid. Kun je jaar in, jaar uit samen in de stal staan zonder elkaar fysically, emotionally en spiritually helemaal kapot te maken? Is het antwoord ja, dan heb je dus: een klik.

Rugzakje

Ergens hoop je dat als een boer het over een rugzakje heeft, dat hij het dan over, enfin, een rugzakje heeft. Paar boterhammen met kaas erin, blikje sinas en hatsee, stukje kuieren maar. Maar nee. De rugzak is overdrachtelijk bedoeld. Als je relatietechnisch al wat langer meeloopt, dan “heb je gewoon een rugzakje”, gevuld met krenkingen en kwetsuren die je hebt opgelopen in het leven dat achter je ligt. Of juist geen énkele krenking, als je die boer bent die nog nooit een meisje heeft gehad. En dat is dan weer een krenking op zich.

Het rugzakje heeft duidelijk zijn oorsprong in de therapiewereld en is via het zelfhulpcircuit geruisloos in het dagelijkse (dating)spraakgebruik verzeild geraakt. Het is een belangrijk woord voor geliefden in spé. Het benoemen van je rugzakje wekt vertrouwen in een prille liefdessituatie. Het laat zien dat je beschikt over introspectie en zelfreflectie – dat je naar jezélf kunt kijken dus. En puur het feit dat de rugzakdrager besef heeft van zijn rugzakje zorgt voor geduld en begrip bij de ander. Opdat partner één er niet direct de brui aan geeft als partner twee eens een op onlogische momenten begint te schelden, in huilen uitbarst of relatief onschuldige geitjes knijpt. Komt ja gewoon door z’n rugzakje! Uiteindelijk is het wel de bedoeling dat je ook iets dóet met je rugzakje, want die bagage uit je verleden moet je natuurlijk wel “een plekje geven”. Meestal blijft dat plekje gewoon het rugzakje zelf, maar dat weet de ander aan het begin van de relatie gelukkig nog niet.

Overigens kán het natuurlijk zijn dat de boer het onverhoopt toch over een échte rugzak had. En kom dan nog maar eens weg van die boerderij in een land ver van hier. Tip: Google Maps.

Spontaan

Seksistisch containerbegrip. Spontaniteit is een eigenschap die speciaal is verzonnen voor het vrouwelijk geslacht; er zijn ook wel spontane mánnen maar die zitten keurig opgeborgen in een inrichting. De vrouw die een man zoekt, doet er goed aan zichzelf niet als het nadenkerige type te presenteren en wél als “spontaan”. Komt door de gehéle mannelijke sekse die altijd zeurt om “een vlotte, spontane vrouw met wie je kan lachen”. In Boer Zoekt Vrouw is dat niet anders. Over het algemeen gaat het dan niet om het type vrouw dat spontaan Shakespeare reciteert. Of spontaan een ingewikkelde som uitrekent. We hebben het hier eerder over het vlotte, babbelige type dat soms verschrikt de hand voor de mond slaat (“Wat heb ik er nú weer uitgeflapt!”). Ben jij die vrouw die niet al te diep nadenkt, een impulsieve inslag heeft en klaterend lacht? Dan ontvang ik jou graag op mijn boerderij. Zie de geïrriteerde boer die zijn bedeesde logeetje vroeg om alsjeblieft wat meer ‘zichzelf’ te zijn. Vertaling: wees in vredesnaam spontáán of ik gooi jou als eerste van de farm.

We moeten de spontane vrouw in Boer Zoekt Vrouw waarschijnlijk niet zoeken in het type ‘hele gekke meid’ die om half vier ’s nachts een kussengevecht initieert. Dit aangezien de boer er zelf al om vier uur weer uit moet en nachtrust is gewoon niet iets om grappen over te maken. Alle koeien voor de gein loslaten in het verkeerde weiland: wel spontaan, niet echt grappig Marieke. Maar wat dán? En waarom is de boer niet gecharmeerd van schitterende kwaliteiten als bescheidenheid, kalmte en een afwachtende houding? Oh wacht, die heeft-ie natuurlijk zélf al! Ja, nee, dan kan het inderdaad geen kwaad een instrumentele klik te zoeken met een ‘mensenmens’ met communicatieve skills. Want dan zou die eerste zoen nog wel eens binnen een half jaar kunnen vallen.

Passie

Waar je vroeger nog wel eens een bepaalde hobby had, bijvoorbeeld breien, kun je daar tegenwoordig niet meer mee aankomen. Wel met het breien, niet met het woord hobby. Ook in Boer Zoekt Vrouw constateren we een grote passie-inflatie. De passie van de boer ligt bij het boerenbedrijf. De varkens. Boerenkool verbouwen. De passie van zijn mogelijke eega zit hem in het gezellig maken van (nu nog) haar knusse huisje in de stad, het volkladden van kleurboeken voor volwassenen of, nou ja, breien dus.

In Boer Zoekt Vrouw wordt de passie te pas en te onpas de groene ruimte in geslingerd – maar verrassend genoeg gaat het dan dus nooit om het hoofdonderwerp van het programma. Nimmer wordt in Boer Zoekt Vrouw de term passie gebruikt in de ouderwetse zin van het woord: hartstocht of grote liefde. Gevoelens, ja voortdurend. Verliefdheid, alla. “Heb je kriebels?” “Ja ik denk het wel.” Maar het romantische liefdesideaal moet het blijkbaar niet hebben van ál te grote en meeslepende verlangens. En van passionele nachten al helemaal niet – het woord seks is denk ik nog nóóit gevallen in Boer Zoekt Vrouw.

Nee, het ultieme liefdesgeluk bestaat eruit dat je “elkaars maatje bent”. En dus dat er sprake is van een “gevoel van thuiskomen”. Geen termen die een zinderende hartstocht veronderstellen. Eerder een “gewoon, gezellig” soort voorspelbaarheid – zo nu en dan onderbroken door bijvoorbeeld een citytrip die niet lang en wel kort duurt. Maar dat is op zich natuurlijk meer dan genoeg. Zeker als je daarmee eindelijk wordt wie je eigenlijk altijd al had willen zijn: gewoon, jezélf dus. Maar dan samen.

Dit artikel stond op 27 augustus 2016 in Volkskrant Magazine

heal the pain

Check nooit de twitters net voordat je gaat slapen en doe dat zeker niet op eerste kerstdag 2016 als je het gourmetten hebt overleefd en er niemand gekwetst is geraakt, tenminste niet dat ik weet en ik trek mijn handen er verder vanaf. Ik sleepte mijn timeline naar beneden en viel direct in de eerste drie mensen die de last christmas-grap maakten. Een schok ging door me heen, mag ik dat zo zeggen, nee liever niet maar je hebt het nu al gezegd hè meid. Ik was niet de enige geschokte, overal op de wereld barstten mensen al dan niet in overdrachtelijke zin in huilen uit en onwillekeurig dacht ik: ik zou er niet raar van staan te kijken dat als zó veel mensen zó veel intense emoties aan iemand wijden, dat zo een George Michael dan weer gewoon tot leven wordt gewekt. Puur vanwege de verzamelde energie oid. Ik wil er hier op deze plek verder niet op doorgaan, want we betreden nu het terrein van de natuurkunde. Of scheikunde, ik heb er geen verstand van. Astronomie?

Hoe dan ook, tranen alom. Het is opvallend dat iedereen ineens hélemaal into George Michael is terwijl de simpele waarheid is dat ík dus degene ben die al zijn liedjes kan meezingen en dan bedoel ik niet gewoon maar zo’n beetje laf meehummen, ik bedoel dat ik naadloos kan aansluiten bij elke stembuiging, elke zucht, elke inademing en elke adempauze. Elke fluistering. Elke smartelijke uithaal. Ik kan bijna niet anders concluderen dan dat ik bij het zingen van de liedjes van George Michael feitelijk George Michael wórd. En in die zin is er op eerste kerstdag dus ook een stukje van mij gestorven maar dit kun je gewoon niet zeggen.

Nu weer over jou, George. Wát een kutkerst op deze manier.