Tagarchief: kantoor

Kantoortuin

Waar is de ingang? Die is er niet, het ene moment ben je nog op de gang, het andere moment niet meer. De enige markering is de vloerbedekking – op de gang gemêleerd bruingrijs, in de kantoortuin gemêleerd grijsbruin. ‘Sowieso iets gemêleerds,’ zal de Facilitaire Dienst hebben besloten. Een logische keuze; op gemêleerde ondergronden zie je niet wat er allemaal op is gevallen. Broodkruimels. Koffie. Bloed, zweet, tranen. Niets vind je er later van terug, elke dag is een nieuw begin.
Bij gebrek aan een deurpost leun ik tegen Jo aan. Er zijn bureautafels zo ver als het oog reikt. We zijn aarzelend blijven staan, als kinderen aan de rand van het diepe deel van het zwembad. Ik heb sterk het idee dat alles wat wij tot dusverre hebben gedaan kinderspel is. Een pierenbadje, waarin je nog wegkwam met je geproest en gehijg en met het wilde maaien van je armen. Maar dit is het diepe en hier is het water onpeilbaar. Je kunt niets anders dan eerbied hebben. Of laat ik zeggen: angst. En dan nog ál dat geluid dat wordt weerkaatst.
‘Hoe heet de koning van Wezel?’ fluistert Jo.
‘Ezel, ezel,’ fluister ik.
Het woord ‘tuin’ is niet logisch. Niets lijkt op een tuin. Misschien nog het meest op een stadstuin – en dat de mensen van het huis hebben besloten hem geheel te betegelen. Her en der een pot met wat levende natuur erin, als een soort bronverwijzing. De enige plant die ik hier vooralsnog zie, staat ontworteld tegen een muur gedrukt. Ik bedoel dit niet poëtisch, hij is van een andere plek getrokken om hier zijn werk te doen. Je kunt dat zien aan de pot die gemêleerd groengrijs van kleur is. Dat zijn de kleuren van Gebouw Vier. Daar wil duidelijk niks groeien. Misschien is de plant wel zelf vertrokken, lord knows dat ik het zou doen.
We doen een stap naar voren. Als een muur komt het gekwetter op ons af, het vliegt over ons heen, het pikt in onze oren, het gaat achter ons zitten en stijgt weer op. Dus dat het hier in niets op een tuin lijkt, dat moet ik even terugnemen.

Dit stukje staat, met nog zo’n tachtig andere stukjes, in mijn boek Kantoorleven (scènes tussen 9 en 5). Het ligt in de winkel en je kunt het bestellen bij bol.com.

#kantoorleven, the slideshow

Deze slideshow vereist JavaScript.

Hij ligt in de winkel!

Van de achterflap: “In Kantoorleven beschrijft Jacq. Veldman op tragikomische en zeer herkenbare wijze hoe mensen zich tot elkaar verhouden in de sociale arena die kantoor heet. De stilzwijgende gevechten over het raam dat open of dicht moet, collega’s die geen maat weten te houden in de groepsapp, de jaarlijks terugkerende teleurstelling bij het openen van het kerstpakket en hoe je per ongeluk gemotiveerd kunt raken door een motivational speech van je manager.
In korte scenes belicht Jacq. Veldman het dagelijkse kantoorbestaan op een willekeurig kantoor, waar iedereen er voortdurend het beste van probeert te maken – vaak met rampzalige gevolgen.
Een boek voor iedereen met collega’s.”

WELL, buy this bookie, geef het aan je collega, aan je baas, of hou het gewoon lekker zelf. Veel plezier

stagiaire

Ik kom zo op de stagiaire. Ooit werkte ik op een kantoor zoals het kantoor oorspronkelijk in de bijbel bedoeld was: de mannen zaten in een aparte kamer en kregen mappen aangereikt door de vrouwen, waarna de mannen daarop hun stempel zetten, waarna de vrouwen de map weer meenamen. Het was een overzichtelijke wereld, waarin maar weinig fout kon gaan – hoewel, soms gaf je de verkeerde map aan de verkeerde man en kreeg je een hartstilstand.
Door de vrouwen werd veel gegiecheld, voornamelijk vanwege de meest toeschietelijke der mannen die ongeveer om het uur seksueel getinte opmerkingen kwam maken. Ik vond het walgelijk maar was op een duistere manier ook gevleid, hetgeen me dan weer met walging vervulde. Zo was elke dag een aaneenschakeling van diverse emoties die elkaar op de hielen zaten, soms inhaalden en dan rollend over de vloer gingen.
Nu kom ik bij de stagiaire. Het betrof een wat onbeduidende adolescente die je vrijwel uitsluitend kon herkennen aan haar bril met de zware glazen. Min twaalf. De stagiaire woonde bij haar vader en moeder, in het huis mocht nooit ook maar een stoel worden verschoven, want anders zou ze er ‘s nachts als ze eruit moest om te plassen wellicht over struikelen.
Dit is nu zeker twintig jaar geleden. Nu komt het. Ik denk élke nacht aan de stagiaire. Als ik er uitga om te plassen en op de tast mijn weg vind, zweeft ze voor me. Zodra ik het licht aan knip en op de plee zak, duwt ze haar bril omhoog op haar neusbrug. Elke nacht. Het maakt me woest, ik begrijp niet wat de stagiaire in mijn geheugen doet. Ik heb haar niet eens echt gekend, ze was er maar drie maanden, ze borg de mappen op en dat was dat. En lord knows dat er in mijn leven wel ándere zaken de moeite van het onthouden waard zijn – hoewel ik daar nu zo gauw niet op kan komen.

Deze column stond op 3 juni 2018 in Volkskrant Magazine

lachen

Eén keer moesten we zó hard lachen dat onze kamerdeur vanuit de gang werd dicht gesmeten. Een paar seconden keken we elkaar aan, onze ogen groot van de schrik, daarna klapten we voorover op onze bureaus met een nerveuze proestlach uit de tijd van Joop ter Heul.
Ja, het was een mooi en schaterrijk leven, ik voel nóg hoe we onze borstkassen volzogen om de lucht daarna hortend en stotend naar buiten te persen, de opengesperde monden gericht naar de hemel. Het was als drugs. Het lachen heelde alle aanwezige pijntjes en pijnen, legde een zacht dekentje over alles wat koud en kantorig was. Wenkbrauwen: ontfronst. Het onverklaarbare brok in de keel: weg. Voortdurend waren we achter adem, de hand opgeheven naar de ander, als om te zeggen: stop, alsjeblieft stop. Wat we bedoelden was: stop niet en maak me nog eens aan het lachen en dat deden we en er was geen wolkje aan de lucht of wat klets ik, natúúrlijk waren er wolken aan de lucht. Nimmer kregen wij nog een taak af. Ik hoorde de mails wel binnen plingen maar ik had meer zin om te lachen dan om te mailen. Zij zou een notitie schrijven maar kwam nooit verder dan ‘Inleiding’.
Een stoelendans redde ons van een gewis ontslag. “Goeiemorgen”, zeg ik nu als ik binnenkom. “Ja”, zegt mijn nieuwe collega en dat is het eerste en het laatste dat hij die dag tegen mij zal zeggen. Wel praat hij tegen zijn computer – zoals je tegen je partner praat in de nadagen van de relatie, waarin je bij alles teemt: “Oh ja, en waaróm precies zou ik dat doen??”
Háár zie nog wel eens lopen. Flauw steken we een arm op. Ze oogt al net zo pafferig als ik, de blik naar binnen gekeerd. Het is alsof we zijn ontmanteld, gesloopt, van onze batterij ontdaan.
We verzetten trouwens wél veel meer werk voor de firma.

Deze column stond op zaterdag 5 mei in Volkskrant Magazine

pijnpunt

 

Mijn collega S. was somber. Ze was naar personeelszaken gegaan om een simpele salarisvraag te stellen. Men had haar raar aangekeken. Ze had de vraag opnieuw gesteld, nu in iets andere bewoordingen omdat bij sommige zaken de formulering gevoelig ligt – of, anders gezegd, nauw luistert. Men had haar opnieuw raar aangekeken. Toen ze de vraag voor de derde keer stelde, had de medewerker een korte stilte laten vallen en daarna gezegd: “Zeg S., waar zit precies je pijnpunt?” Collega S. had niets gezegd, zich omgedraaid, in de kantine vier gevulde koeken gekocht en deze achter elkaar opgegeten.

Ik moest bijna lachen maar dit was onmogelijk, want zelf was ik ook somber. Bij het opstaan die ochtend had ik gemeend dat ik mijn kat een top 40-nummer hoorde neuriën, maar bij nadere bestudering bleek het de buurvrouw te zijn. Je wereld stort toch even in – zelfs eenmaal op de fiets gezeten had ik maar moeilijk afscheid kunnen nemen van de zee aan mogelijkheden die zich in die ene geweldige minuut voor mij had uitgestrekt.

Op Kantoor hadden vergadertijgers mijn wankelheid van geest direct opgemerkt en me meegesleept naar hun favoriete hobby: een vergadering dus. De enige andere aanwezige vrouw, een vlinderig type, deelde roomboterspritsen uit. Ze trok een hoofd van: ja, ík heb tenminste spritsen bij me. Gretig hapten de mannen. Een uitdaging werd gepresenteerd, één vergadertijger opperde een oplossing, de andere vergadertijgers knikten enthousiast. Vermoedelijk zou de oplossing mislukken, dacht ik, en zou deze mislukking later als uitdaging in een nieuwe vergadering worden gepresenteerd. Toen ik erop doordacht vond ik het de opvatting van een oude, gedesillusioneerde, spritsloze vrouw. Daarna had ik aan mijn kat gedacht en waarom ze verdomme niet gewoon bijzonder kon zijn.

Collega S. staarde somber uit het raam. “Ik heb eigenlijk wel zin in koffie met een pijnpunt”, zei ik, om de sjeu er weer wat in te krijgen. Maar collega S. krómp ineen. Dus ik was net iets te vroeg waarschijnlijk.

Deze column stond op 20 januari 2018 in Volkskrant Magazine

dictatuur

Nu dát weer, in mijn digitale agenda waren ineens hele dagen geblokkeerd met seminars en congressen. “Ik… kan me niet herinneren dat ik me daarvoor ingeschreven heb”, zei ik voorzichtig. In zaken van het geheugen doe ik tegenwoordig geen enkele stellige uitspraak meer. Het zou niet de eerste keer zijn dat ik in een later stadium met bewijsstukken werd gestenigd en mijn excuses moest aanbieden, hierin heb ik eigenlijk nooit zin.

“Ik heb hier een congres over projectmanagement”, zei mijn collega, die het woord uitspuwde zoals mensen een insect uitspuwen dat tijdens een fietstocht hun mond in is gevlogen. Tijdens het fietsen kun je dan ook beter je mond dichthouden. “Ik ook”, zei mijn andere collega. “Ik óók!”, riep ik ontzet. “Van hogerhand in onze agenda gezet dus”, zei de collega die meestal gelijk heeft.

Ik vroeg me af of wij soms in een dictatuur waren beland waarin onze bazen geheel en al bepaalden wat wij deden. Terwijl, de afspraak is dat wij zélf onze werkdagen regisseren volgens een nou ja wel een zeker stramien natuurlijk want anders wordt het een zooitje. Maar: het stramien is naar eigen keuze in te vullen. Tuurlijk, maak je de verkeerde keuze, dan krijg je een gesprek. Maak je nog een keer de verkeerde keuze, krijg je nog een keer een gesprek. Wat er daarna gebeurt, weet niemand. Ja, de mensen die het is overkomen, zíj weten het. Maar die zien wij dan nooit meer.

Maar dit, dit was van een totaal andere orde! In mij begon het te borrelen en te kolken – dermate zelfs dat ik me afvroeg of het misschien proletarische woede kon zijn, het type dus dat zomaar kon leiden tot revolutie en het omverwerpen van de staat of om mee te beginnen ons Kantoor dan. “Even tussendoor, als ik het goed heb, is er mosterdsoep vandaag”, zei de collega die meestal gelijk heeft. Ik begon te rennen. Ik lééf voor mosterdsoep en ze geven het ons maar weinig. Zo blijft het natuurlijk ook bijzonder. Maar tegen de tijd dat ik in de kantine kwam, was de mosterdsoep op en vervangen door kippensoep. Ik had van teleurstelling zo in één beweging die hele soepstellage omver willen werpen, net als Jezus in de tempel. Maar ik wist me te bedwingen. Ik hád al een keer een gesprek gehad – of waren het er al twee? Dat bedoel ik, met mijn geheugen ben je nergens ooit zeker van.

Deze aflevering van de reeks #kantoorleven stond op 9 december 2017 in Volkskrant Magazine

lucht

“Oh, het maakt míj niet uit hoor”, zei mijn vrouwelijke collega. Het ging erom wie wáár zou komen te zitten in onze nieuwe werkkamer. “Oh míj maakt het ook niet uit”, zei ik op mijn beurt. “Nee mij dus ook totáál niet”, zei mijn collega op haar beurt. “Idem hier dus exact van hetzelfde”, zei ik op mijn beurt. Toen waren de beurten zo’n beetje op. Ik kuchte, mijn collega snoof. Wij staarden elkaar met één oog vriendelijk aan maar met het andere loerden wij de werkruimte rond, op zoek naar de beste plek en naar hoe wij, zonder dat iemand ons ervan zou kunnen beschuldigen dat wij voor onszelf het beste wilden, tóch het beste voor onszelf zouden krijgen.

Na een half uur ploften we allebei doodop ergens neer. Mijn collega prikte haar prikbord vol met aanstootgevende ansichten van jonge poesjes en begon zachtjes zingend haar nietmachines te sorteren. Ikzelf was na het neerploffen min of meer verstard blijven zitten. Want tot mij was iets doorgedrongen: het enige raam dat open kon, bevond zich aan háár zijde. Het raam stond een beetje open. Een milde tochtstroom liet de lamellen bewegen, raakte het puntje van mijn neus en sloeg toen resoluut linksaf. Hoe had ik dit in godsnaam over het hoofd kunnen zien?! ik lééf op zuurstof. Ik gedij op frisse lucht, desnoods in de vorm van gemeen koude tochtvlagen. Verder heb ik graag het idee dat ik me bij nood zo uit het raam zou kunnen laten vallen.

Ik kreeg haast geen lucht. “Ik vind het wel wat frisjes”, zei mijn collega en ze maakte aanstalten het raam te sluiten. “Come on, het is 43 graden of zo”, snauwde ik. “Ik trek anders wel een vestje aan”, zei mijn collega. Ze huiverde licht en keek alsof ze gemakkelijk door een longontsteking geveld zou kunnen worden. Dit vond ik ook weer zielig, straks ging ze eraan dood en dan had ik het weer gedaan.

“Doe het raam maar een beetje dicht dan”, zei ik knarsetandend. “Hoeft niet per se hoor”, zei mijn collega. “Nee doe maar”, zei ik. “Het maakt mij verder niet uit hoor”, zei mijn collega en ze schoof het raam zo goed als dicht. “Mij ook niet hoor”, probeerde ik eruit te persen. Maar daarvoor had ik helaas geen lucht meer.

Deze column stond op 30 september 2017 in Volkskrant Magazine

activiteitenplan

“Ik zie dat je het personeelsevaluatieformulier niet hebt ingevuld”, zei mijn baas, een vriendelijke veertiger met een wat verbaasde gezichtsuitdrukking – alsof hij per ongeluk op zijn functie was beland. Dit gebeurt natuurlijk wel eens. Hij sloeg zijn linkerbeen over zijn rechter. Ik sloeg ook mijn linkerbeen over mijn rechter. Kort voelde ik enige walging, daarna vergaf ik mezelf. Je moet zien dat je jezelf te vriend houdt. “Niet heb ingevuld?”, zei ik. Ik had de dag ervoor mijn ene collega gevraagd of zij wist wat ik moest invullen bij vraag één: in hoeverre hebt u bijgedragen aan het activiteitenplan van ons domein. Ze had gezegd: “Welk activiteitenplan?” Ik had het mijn andere collega gevraagd. Hij had gezegd: “Ons doméin??” Dus toen had ik het direct alweer hélemaal gehad met het formulier – en het er verder maar bij laten zitten.

Mijn baas haalde zijn linkerbeen van zijn rechter. Ik klemde mijn linkerbeen om mijn rechter, het deed nog zeer ook. “Zal ik je even op mijn tablet laten zien waar je het activiteitenplan kunt vinden”, zei mijn baas. “Nee”, fluisterde ik. De baas liet het me zien op zijn tablet. Daarna keek hij op de klok. “Hoe vind je zelf dat het gaat”, zei hij. Ik staarde door de vissenkom heen naar onze personeelsruimte. Lachende collega’s liepen af en aan, staken de hand op of sloegen elkaar op de schouder. Kortgeleden was ik zelf ook nog zo iemand geweest en nu zat ik hier. Hoe vond ik zelf dat het ging? Het punt is: je ziet jezelf als optelsom van goede bedoelingen maar: verrotte jeugd, slecht geslapen, spiertje verrekt en nog geen koffie gehad. En soms slaap je goed, maar heb je wel een spier verrekt. Jeugd blijkt onverhoopt mee te vallen – desalniettemin slecht geslapen. Komt bij: je huisdieren vechten elkaar de tent uit terwijl het allemaal bedoeld was als een idyllisch huishouden waarin vredelievende dieren ook een rol spelen. En dan dat spiertje nog.

De baas kuchte. Ik moest zien dat ik dit samenvatte. “Oh, volgens mij gaat het prima”, zei ik. Ik knikte nadrukkelijk. “Hélemaal lekker.” Mijn baas keek verbaasd. Maar goed, dat is nu eenmaal zijn standaardgezicht.

Deze column stond op 2 september 2017 in Volkskrant Magazine

kantoorknaapjes

Het was in die dagen dat er een mail uitging van de hoogste bazen van kantoor: we mochten een nieuwe laptop! Dansend van vreugde stond ik bij de ICT-helpdesk, maar dit is overdrachtelijk bedoeld want ik stond zo’n beetje te bezwijken onder het gewicht van mijn oude laptop, nog uit het bakstenen tijdperk. “Eén nieuwe laptop om mee te nemen svp”, hijgde ik en ik leunde zwaar tegen de balie. “Heb je een bewijs van dat je bent wie je bent etc”, zei de helpdeskman. “Dat niet maar ik ben het gewoon hoor”, zei ik. “Helaas pindakaas Jacq”, zei de helpdeskman. “ik moet een bewijs. Oh, én een uitdraai van de mail. Oh én een paraaf van je manager.” Hij keek bekommerd. “Dude”, zei ik. “Ik weet het, Veldman”, zei hij. En zo stonden we daar dan sámen zo’n beetje te bezwijken – maar nu onder het zware gewicht van de informatiemaatschappij die altijd en eeuwig overal een bewijs van wil hebben terwijl die rotzakken natuurlijk alláng álles vanaf je geboorte tot nu toe van je weten dus het is gewoon treiteren.
Met mijn linkeroog keek ik de helpdeskman strak aan, met mijn rechter focuste ik op de plank achter hem waarop zeker twintig gloednieuwe lichtgewicht laptops stonden te shinen. So close, and yet so far away. De helpdeskman staarde lief terug – en tegelijkertijd een beetje angstig maar dit kan ook vanwege het loensen zijn geweest. Ik was de eerste die opgaf. Deels uit lafheid, maar vooral omdat ik zo’n ongelofelijk zwak heb voor de helpdeskmannen bij ons op Kantoor. Ten eerste omdat ze ontzettend behulpzaam zijn, ten tweede omdat ze je nooit uitlachen, terwijl daar toch alle reden voor is, en ten derde omdat ze supervaak onderhands dingen voor je rege… nou ja dat dan dus niet. Maar dan nog: je wilt ze niet tegen je hebben. De helpdeskman is namelijk de enige man die je écht nodig hebt op Kantoor. De man bij wie, onder ons gezegd en gezwegen, een heleboel andere Kantoormannetjes… nou ja, gewoon ráár afsteken. Want oh mensen, er zítten ertussen! Een greep.

De Cool Guy
Hm, wat ruik ik? Aha het is gebakken lucht! Aan de tandenknarsende collega’s herkent men de cool guy. Zie hem lopen met zijn verende tred, zijn montere oogopslag en zijn neiging om je bij het begroeten nadrukkelijk bij de naam te noemen. Elke afdeling heeft zijn cool guy, maar je zou hem met gemak ook de player, de glijer of de toekomstige fraudeur kunnen noemen. Het zal hemzelf worst wezen hoe hij genoemd wordt – er is maar weinig wat hem deert. Het moeilijkste aan de cool guy is dat alles maar dan ook álles hem gemakkelijk afgaat. Wat hij dan zoal doet? Wel, voornamelijk dus totaal niets van betekenis, maar hij kan daar dan toch altijd héél veel over vertellen. Totale onzin natuurlijk, maar je bent al catatonisch van ontzetting voordat je je mond kunt opentrekken. En op het verbijsterd zwijgen van de massa gedijt de cool guy.
De cool guy klaagt nooit – en is daarom de lieveling van elke manager. Krijgt dus het snelst promotie en heeft een flitscarrière: als je één keer met je ogen knippert, is hij alweer een schaal omhoog gegaan. Hoe dóet die jongen dat? Vuile charme. Vooral voor glazenplafondvrouwen en gestage harde werkers die niet graag opsnijden over hun talenten is de cool guy een onverdraaglijke entiteit. Gelovige collega’s hopen op een hiernamaals waar alles zal worden rechtgezet. Maar voor nu, in het aardse tranendal: je staat erbij en je kijkt ernaar.

De Man met de Baard
Niet te verwarren met: álle andere bebaarde mannen op Kantoor. De baard van de man met de baard slaat vooral op zijn verhalen over vroeger, toen de wereld tenminste nog een beetje normaal was. De senior kan het weten, want hij werkt al minstens honderdtwintig jaar op Kantoor, is ook een beetje op het gebouw gaan lijken en je komt er nooit meer vanaf. Soms is dat ontzettend handig, want als je nog iets wilt weten over het Oude Systeem, dan moet je dus bij “pensionado Wim” wezen. Dat is de enige die de oude computertaal kent waarop stiekem nog de helft van alle systemen is blijven werken toen een of andere innovatie halverwege bruut werd afgebroken, “wegens voortschrijdend inzicht” (het geld was op).
De man met de baard is feitelijk het negatief tegenovergestelde van de jonge hond. Die is óók hijgerig, maar dat komt niet van jarenlang naar hartenlust roken achter zijn bureau, want daar ging je toen nog niet van dood. Bovendien is de jonge hond op een uiterst vermoeiende manier óveral voor in en de senior is helemaal nérgens meer voor in. Hij heeft elke vernieuwing al vierendertig keer meegemaakt en zien mislukken, ziet dus patronen die anderen nog niet opvallen en is daarom begrijpelijkerwijs belast met de zogenaamde been there, done that-oogopslag. Soms lacht hij ineens bulderend, zodat iedereen opschrikt uit zijn Wordfeud. Kwam dat geluid van de intercom? Nee het was de Wim die vanuit de stervende Kantoorplant een anekdote uit 1923 vertelt. Maar op de meeste andere momenten is de senior cynisch, uitgeblust en hij schudt vaak nee – eigenlijk precies zoals ik mijn vrienden graag heb. Nee, echt.

De Wijsneus
Natuurlijk, vrijwel iederéén denkt wel eens dat-ie het beter weet dan de next guy. Maar zeg nou zelf: eventuele geniale ingevingen die je op maandag kreeg, blijken meestal op dinsdag alweer totaal anti-geniaal te zijn. De menselijke hersens: een moeras waar op gezette momenten een arm uit steekt. Geen probleem, het is niet alsof er op Kantoor ooit iemand naar je luistert. Die waarheid als een koe is aan de wijsneus, alias de betweter, compleet voorbij gegaan. Want die weet gewoon álles áltijd beter en bijt nimmer op zijn lip, in het besef van zijn eigen feilbaarheid. Kan zich niet voorstellen dat een ander een punt heeft en onderbreekt je dus al wijsneuzerig voordat je in staat was zelf je zin lafjes te laten wegsterven. De wijsneus moet altijd winnen, ook als verder niemand wist dat er een wedstrijd aan de gang was. Hij kent een veel béter boek over de Holocaust, heeft de ultieme manier van koffiezetten uitgevonden, had het overlijden van je moeder kunnen voorkomen en slaapt altijd op zijn rug omdat dat nu eenmaal, nou ja… béter is.
Wie bij zichzelf op Kantoor zo snel geen wijsneus kan aanwijzen, zou wel eens in de situatie kunnen verkeren dat hij zélf de betweter van de afdeling is. Dat is even schrikken hè, want het is direct het enige waarover u minder wist dan de rest. Rustig blijven ademen, proberen een plekje te geven, en maandag fris beginnen met een knijper op de lippen.

De Zweverd
Ook wel: de inspiratieman. Praat in spreuken. De muur naast het bureau van de zweverd annex de kantoorgoeroe bevat vaak sfeervolle posters van a) een hele oude boom, b) een steen die kringen maakt in het water of c) een heel groot oog dat je de hele dag zo indringend aanstaart dat je er bijna van aan het werk zou gaan. Hoe dan ook een groot contrast met je eigen whiteboard waarop helemaal niets staat, behalve het onuitwisbare ‘WERKZWEER’ (per ongeluk verkeerde stift gebruikt).
De zweverd komt, maar hoe kan het ook anders, Kantoor binnenzweven op momenten die voor hemzelf gewoon lekker zen voelen. Niet zo héél vaak dus. Maar helaas, áls de zweverd present is in het hier en nu, dan ís hij er ook. Gesandaliseerd en wel en vastbesloten om her en der wat van zijn spirituele rijkdom te verspreiden aan onverlicht kantoorplebs zoals jij en ik. Dus nét als je inademt voor je volgende zeer terechte tirade over kantoreske onrechtvaardigheden, orakelt de zweverd Happinez-teksten als “Do good and good will come to you” of het managersvriendelijke “Some things things are not meant to be understood, just accepted.” Je zou collegae voor minder het raam uitgooien – maar een beetje zweverd vliegt natuurlijk net zo makkelijk het raam weer in. Minst handige reactie: “Karma shoarma.” Meest handige reactie: “Heftig.” Dat brengt een zweverd een klein beetje van zijn à propos: hij is niet bekend met het concept ironie maar weet niet helemáál zeker hoe het bedoeld is. Laat ‘m er maar lekker even z’n chakra’s over breken, is het in elk geval een kwartiertje rustig. Namasté.

De Flapdrol
Ook wel: de manager. De flapdrol wordt soms sjiek afgekort tot FD. “Is de FD al gearriveerd, dat jij weet?” “Nee, de FD werkt vandaag thuis.” Dus dit zou dan bij uitstek een dag zijn waarop je de manager gewoon kéihard en voluit een flapdrol kunt noemen, zou je denken – maar een gewoonte is nu eenmaal snel ingesleten hè. En een gezonde dosis paranoia kan geen kwaad. De muren hebben oren en die schroefjes zitten er heus niet “omdat er ooit een schilderij heeft gehangen”. Haha, een schilderij, tuurlijk! Ik lig plat! Maar even serieus, we zijn toch niet gek.
Een béétje competente manager is zelf totaal niet op de hoogte van zijn eigen flapdrolschap en ’s morgens al tijdens het inzepen onder de douche op inspirerende wijze processen aan het stroomlijnen. Eenmaal op Kantoor geeft hij daar dan verder “handjes en voetjes aan”. De meeste mensen op Kantoor ondergaan hun bezielende flapdrol als een kruis dat zij nu eenmaal te dragen hebben. Maar soms is het wel heel moeilijk, zeker als de flapdrol een doorgeschoten cool guy is. Dan is een afkorting als FD een véél te keurige benaming. Even op doorbrainstormen in een volgende sessie, stel ik voor.
Overigens heb ik zelf een geweldig lieve manager, maar dat heeft er in zijn geval ook mee te maken dat ik nog dingen van hem nodig heb. Een paraaf voor m’n nieuwe laptop, om mee te beginnen.

Dit artikel stond op 21 mei 2016 in Volkskrant Magazine

kantoordrama

Het was de derde dag na de vakantie en wij zaten zo’n beetje lief voor ons uit te tijpen toen onze collega van de overkant onze werkkamer binnenvloog. “Die en die doet het met die en die”, zei de collega ademloos. “Joe”, zeiden wij en wij tijpten verder en uit het ritme van ons getijp was klip en klaar af te leiden dat wij dit reeds vóór de zomervakantie hadden geweten, dat het nog nét niet in het kantoorbrede Info Bulletin had gestaan en dat de eerste glans van de geheime affaire er zelfs al weer zo’n beetje af was. Mijn naaste collega tenminste had het overspelige koppel gisteren bekvechtend een lift uit zien komen. En de dag daarvoor had ik met eigen ogen gezien dat zij elkaar passeerden in de wandelgangen en dat zíj, in plaats van blozend de ogen neer te slaan zoals dat hoort, licht onverschillig de wijsvinger had opgestoken. Híj op zijn beurt had haar beteuterd nagekeken want een opgestoken wijsvinger, dat is vaak het begin van het einde hè.

Aarzelend bleef de collega van de overkant in onze deuropening staan. Ze hijgde licht. Ik sloeg een knalharde enter op mijn toetsenbord. Het mens droop af. Een tijdlang tijpten wij onze woorden in vrede en sommige woorden gingen ergens over, andere waren onbegrijpelijk genoeg om mee weg te kunnen komen, en nog weer andere woorden waren slechts bedoeld om iets op te vullen – onder andere het stuk tijd dat nog restte tot aan zeventien uur, nul minuten en nul seconden. Of, als je écht in zijn volle deprimerende omvang zou willen zien: tot aan volgend jaar zomer, als wij eindelijk weer met vakantie zouden mogen.

Kortom: nu al #zinin. Maar ho, zo ver is het dus nog láng niet. Negen typisch kantoreske drama’s die we het komende werkjaar hoe dan ook gaan tegenkomen – en hoe je ze je overleeft.

  1. “En op dag vijf hadden we een soortement van safari”

Uit wetenschappelijk onderzoek door mijzelf blijkt dat echt helemaal niemand zit te wachten op de vakantieverhalen van een ander, maar dat iedereen met belangstellend opgetrokken wenkbrauwen naar elkaars vakantiebelevenissen informeert. Dus ja, dan vráág je er ook om, om de finesses van de fietsvakantie van Jolanda in de Vogezen, het backpackersavontuur van gekke Gerard en de maagdarmproblematiek van de echtgenoot van je leidinggevende. De positieve kant hiervan is dat je nu wel álle gehuchten in en rond de Vogezen kent. Dit kan immers nog best eens van pas komen, bijvoorbeeld in een situatie die zich nooit zal voordoen.

  1. “Er is een onverwachte fout opgetreden”

Je staart naar je beeldscherm, je beeldscherm staart terug en jij bent de eerste die de blik afwendt. Eén-nul voor je computer. Feitelijk zou het wel handig zijn als iemand van ict je computer even thuis komt langsbrengen zodat jij de eerste week na de grote vakantie gewoon in bed kunt gaan liggen wachten tot alle 980106 updates geïnstalleerd zijn. En je je wachtwoord (meestal je dode poes) weer herinnert. Ik heb dit trouwens wel eens geopperd maar nooit iets op teruggehoord.

  1. “Hoi… eh …. “

Het liefst stellen je nieuwe collega’s zich allemaal op dezelfde dag aan je voor, hebben ze allemaal een lange bob en bezitten ze zo op het oog inwisselbare karakters. Dit zorgt ervoor dat je vaak na drie, vier of vijftien maanden nóg niet weet of het nou Janita, Jolanda of Jeanette is, maar dan is het momentum wel zo’n beetje voorbij dat je kunt vragen: “Hé blonde, hoe heet je eigenlijk?” Aan nieuwelingen op Kantoor  zit ook een mooie kant: ze hebben geen idéé wie je bent. Dit gebrek aan een gedeelde geschiedenis biedt je de uitgelezen mogelijkheid jezelf eens van een andere kant te laten zien – of eventueel zelfs een geheel andere persoonlijkheid uit te proberen. Mocht deze bevallen, dan is het zaak hem langzaamaan uit te faseren naar andere gebieden van Kantoor. Mocht het onverhoopt toch te veel energie kosten om zo aardig te doen, keer dan linea recta terug naar je oorspronkelijke persoontje.

  1. “En toen bleek dat ik dus volkómen naakt was!!!”

Hun contemplatief vakantie-gestaar naar de golven/een berg/vijf inhaalseizoenen Game of Thrones heeft maar weinig van je oude collega’s blijvend gelouterd of tot nieuwe inzichten over zichzelf gebracht. Om kort te gaan: je zit gewoon opgescheept met dezelfde idioten als voor de vakantie en zij natuurlijk ook met jou, maar daar hebben we het nu niet over. Het begin gaat nog wel. Je luistert gelaten naar collega S. die zijn droom van de afgelopen nacht vertelt. Je steekt een duim op naar collega H. die als vanouds elk telefoongesprek via de intercomfuntie voert. En dat collega T. de hele tijd mompelt: “Hoe kán zoiets?!? ” en “Dit is gewoonweg niet te gelóven!”, zelfs dát kun je ook nog prima oh fuck off who are you kidding collega T.!!?! Nooit doen: aan collega T. vragen wat er is. Altijd doen: er doorheen zingen.

  1. “Niet omdat je een vrouw bent maar zit de stekker er wel in?”

Elke keer opnieuw die niet geheel ijdele hoop dat de beamer het niet doet. Want gewone vergaderingen zijn een stukje paradijs op aarde vergeleken bij die waarin mensen powerpointpresentaties houden. Mogelijkheid één: de volgetypte sheets worden letter voor letter voorgelezen. Mogelijkheid twee: er staan alleen maar cartoons op en deze zijn om te lachen. Het is zaak te proberen weerstand te bieden aan het verlangen je hoofdhuid van je schedel te trekken en deze in een hoek te gooien. Zo duurt de vergadering immers alleen nóg maar langer. Aanbeveling: zelf nooit presentaties houden, dat scheelt alweer.

  1. “Nou, de pepernoten liggen ook alweer in de winkel”

Waarom is socializen op Kantoor toch zo moeilijk? Waarschijnlijk omdat het met andere mensen is. Ik ken Kantoren waar mensen dag in dag uit de gekste smoezen verzinnen om het lunchmoment te mijden. De lunchtafel kan dan ook een mijnenveld zijn, bijvoorbeeld door gespreksonderwerpen in het genre “Maar ik vind kijk Zwarte Piet is gewoon ook een tradítie” die en passant tot complete afdelingsschisma’s leiden. In mijn vorige kantoorbaan was het mode om thuis samengestelde complexe salades mee te brengen, dit is ook heel moeilijk om mee te moeten maken. Natuurlijk, je kunt in je eentje een wandeling gaan maken. Maar voor je het weet wil iedereen mee (“Ja, zitten is het nieuwe roken hè!”) en dan krijg je zo’n kantoorsliert door de stad. Zo iemand heb je nooit willen worden. Het enige échte alternatief voor sociaal doen is op de cruciale momenten op het toilet te gaan zitten. Neem iets te lezen mee, bijv. van die Knausgard-knakker (lekker dik).

  1. “Jij ook de beste wensen!!!!!!!”

Het nieuwjaarwensen an sich is reden genoeg om te hopen dat de wereld vergaat voordat het 2016 is. Wat zou het toch mooi zijn als je op 4 januari gewoon Kantoor kon binnenstappen met een welgemeend “Joe!”, de computer aan kon zetten en direct een ferme start kon maken met je rondje haatsurfen op beautyblogs. En hoe vaak heb je al niet gefantaseerd over een sticker op je voorhoofd plakken met ‘Liever geen gelukswensen’ erop (en voor je verjaring: ‘Gelieve niet te feliciteren’)! Onder de eeuwige nieuwjaarsdilemma’s als ‘moet ik hem dan ook kússen?’ en ‘moet het dan een hand én een kus zijn?’ ligt een groter probleem: met verreweg de meeste van je collega’s wil je eigenlijk alleen fysiek contact overwegen als  je in een moeras bent gestruikeld en zij bieden aan je eruit te trekken. Eén tip: neem het heft in eigen hand door van ver met uitgestoken hand aan te komen. Werkt bij mij trouwens nooit: voor je het weet zit die hand ergens waar je hem al helemáál niet had willen hebben en dit herinner je je allebei nog jaren.

  1. “Hoe vind je zélf dat het gaat?”

Ik zeg het niet gauw maar je kunt nog beter een menstruatiecyclus hebben dan een personeelsevaluatiecyclus. Je zou zeggen dat het al heel wat is dat je elke dag maar weer komt opdagen. Nope. Het is de bedoeling dat je elk half jaar aantoonbaar nóg beter bent geworden. Terwijl: kun je het dan nóg beter doen dan je het nu al doet?? Waarschijnlijk wel, maar dit was een retorische vraag hè. Ook leuk: op veel Kantoren is het usance om feedback van je collega’s te vragen voor je functioneringsgesprek. Dat leidt tot dubieuze complimenten als “Kortom, ik vind je een geanimeerde collega!!!”, waarmee dan wordt bedoeld: “hou gewoon je kóp eens een keer als je geen idee hebt waar je over bazelt”. Gelukkig heeft je leidinggevende geen idee van passief-agressieve omgangsvormen. Tip: vraag sowieso nooit je vijanden om feedback want die zijn vaak net wat rechtstreekser.

  1. “Ik wil niet zeiken maar MAG IN GODSNAAM HET RAAM DICHT?!!”

Rest ons nog de werkkamer, die vaak catastrofale combinatie van warmbloedige mannen, koudbloedige vrouwen en een plant die elke dag koffie krijgt. Elke dag heeft zijn eigen en toch weer dezelfde problemen als gisteren – zoals dus de gendergeladen verwarmingsdiscussie, de stille strijd om het legen van de papierbak en de voortdurende dreiging van collega’s die zonder blikken of blozen op twee meter afstand deodorant onder de oksels spuiten. Oh én dus het gestage sterven van de Kantoorplant (RIP). Hoe voorkom je dat je zélf niet doodgaat van ellende? Wel, zelf dien ik om de zoveel tijd een verzoek tot overplaatsing in, maar dat gaat “na intensief overleg met de betrokkenen” nooit door. Wel, dán rest er niets anders dan de werkkamer te zien als de prachtige biotoop die hij in feite is – en elke dag blijmoedig uit te zitten tot aan zeventien uur, nul minuten en nul seconden.

Dit artikel stond op 29 augustus 2015 in Volkskrant Magazine. Foto: Ivo van der Bent

robinson

Ik ben in het geheel geen survivor, ik ben meer een afhaker. Dus als ik me voorstel dat ik mee zou doen aan Expeditie Robinson, komt er direct één beeld boven: ik lig in een oerwoud te kreperen. Nou ja en dan is de rest makkelijk in te vullen. Twee mannen in witte jassen buigen zich bezorgd over me heen. Of ik weet welk jaar het is. (Dit vind ik sowieso altijd een lastige vraag.) De dokters wisselen een blik. De één schudt haast onmerkbaar zijn hoofd, de ander maakt een keeldoorsnij-gebaar. Voor ik het weet glijdt het eiland Mensirip onder mij voorbij. Zeven stipjes zwaaien naar me. Doei Team Zuid, het waren twee geweldige dagen.

Enfin, ik zou aflevering één van Expeditie Robinson dus beslist niet overleven. En ik heb dan ook helemaal níets met de drive om je op een onbewoond eiland uit te hongeren, af te laten beulen en misselijkmakend krioelende larven te eten. Natuurlijk, in de woorden van de kandidaten klinkt het beter, die willen zonder uitzondering “ervaren hoe ik ben onder de meest extreme omstandigheden” en vooral ook “ontdekken waar m’n grenzen liggen”. Maar in the end komt dat toch vooral hierop neer: overleven op crashdieeteiland waar je niets heb, behalve honger. Zeven rijstkorrels, op acht mensen. Die ook nog eens allemaal hun eigen personality meebrengen.

Dat móet haast wel fout gaan. En dat doet het natuurlijk ook, al veertieneneenhalf seizoen lang. Een schát aan sociale interacties gone wrong dus. Botsende karakters galore. Net als in het gewone leven dus, alleen dan in een soort snelkookpan. Want een paar fouten en de groep stemt je rücksichtslos weg. Tijd voor een lijstje Essentiële Levenslessen die we hebben geleerd van Expeditie Robinson – in één ruk door te vertalen naar de kantoortuin en je privérelaties.

Levensles 1 Beheers je emoties.

Emoties zijn goed. Emoties horen erbij. Zonder emoties geen emoji’s. Maar: je hebt huilen en huilen. Een traantje wegpinken? Kan. Maar valt van het traanvocht een heel behoorlijk cup à soup-moment te creëren? Kan niet. Natuurlijk, soms wordt het een Robinson-kandidaat allemaal te veel. Je bent ver van huis, je hebt een diepe haat aan kokos en de stellige indruk dat de mensen over je lullen. Dan is een lekkere huilbui gewoon soms nodig om het allemaal weer in perspectief te zien. Maar potverdikkie, doe het dan in vredesnaam in de privacy van je eigen klamboe!

Het is eigenlijk net zoals op Kantoor. Als de opwellende tranen het zicht op je Facebookpagina beginnen te blurren: sluip éven naar de meisjes-wc en brul tijdens het doortrekken je ellende eruit. De mensen hebben namelijk in principe diep, díep medelijden met hen die ontroostbaar huilen, maar daarna fronsen ze hun wenkbrauwen. Iets bevalt ze niet aan huilende mensen en dat is: het huilen. Het begint met een l en eindigt op abiel. Hier winnen we de oorlog niet mee.

Levensles 2 Stel je bescheiden op.

Regel één voor wie bij Expeditie Robinson een paar wegstemrondes wil overleven: wees niet te zeer vervuld van jezelf, óók niet wanneer je daartoe alle reden hebt, bijvoorbeeld vanwege je triceps. Als je alle Robinson-afleveringen met elkaar vermenigvuldigt en deelt door het aantal spierballen, dan komt er één ding duidelijk naar voren: blaaskaken worden er uiteindelijk unaniem uit gestemd. En nee, dat is teamsgewijs niet altijd even handig, want zo win je dus nooit meer een proef, moet je elke keer naar de Eilandraad en kan het voltallige Kamp Noord binnenkort in hetzelfde vliegtuig als die patser naar huis (“Oh… hoi. Jij hebt 54B? Ik 54C”). Maar het is niet anders. De mens straft nu eenmaal graag de medemens af die al te zeer met zichzelf ingenomen is. Hatsee, extra stem en opzouten.

Net als in het gewone leven geldt dat wie roept hoe goed hij wel niet is, erom vráágt om een kopje kleiner te worden gemaakt. De meest succesvolle Robinson-patsers rollen dus niet te veel met hun spierballen en trekken een bescheiden gezicht, óók als ze zojuist een uitzonderlijke prestatie hebben neergezet door bijvoorbeeld in dertig seconden het hele eiland met de hand om te spitten.

Levensles 3 Wees niet te negatief .

Net als pessimisten hebben ook negatievelingen bijzonder vaak gelijk over de staat van de wereld en waar het met ons naartoe gaat (we gaan er allemaal aan). Maarre, do you wanna be right or do you wanna be happy, om die goeie ouwe dokter Phil maar eens aan te halen. Precies! Van een doemdenker wordt niemand gelukkig. Die zuigt alle energie uit de medemens weg – en op een onbewoond eiland waar niemand meer vetreserves heeft, kun je dat gewoon niet gebruiken. De rest van de groep is dan ook geneigd om langzaam maar zeker afstand te nemen van de azijnzeiker. Misschien wel van evolutiewege, want zo’n attitude kon natuurlijk in de oertijd ook al niet: “Right. Speerwerpen naar een buffel. Ik dacht het niet. En trouwens ik lúst niet eens buffel, denk ik.” Als mensen negatievelingen serieus zouden nemen, dan zaten we nu nóg in de prehistorie.

Levensles 4 Denk er het jouwe van.

Het is een groot misverstand dat alles wat je denkt ook uitgesproken zou moeten worden. Zin om met de nieuwe buurvrouw overspel te plegen? Zeg nog maar even niet tegen je partner. De behoefte om je baas te wijzen op zijn intelligentie-coëfficient? Nah, ik weet niet. Iemand staat op het punt een kokosnoot op zijn hoofd te krijgen? DIRECT MELDEN!

Kijk, zo simpel kan het wezen. Het idee dat je moet uiten wat er binnen in je speelt, stamt nog uit de terapeutiese jaren zeventig, toen de mensen begonnen te denken dat het belangrijk was om ‘helemaal jezelf’ te zijn. En dat het innerlijk een beerput was die om de zoveel tijd geleegd moest worden. Zit wat in. Je maakt er alleen niet altijd vrienden mee dus. En uit alle seizoenen Robinson is gebleken dat het heel erg loont om soms gewoon je grote mond te houden. Juist de meer onzichtbaren, die zich op de vlakte houden en niet óveral iets van vinden (of doen alsof), redden het vaak tot in de finale.

Bang dat je op deze manier niet ‘helemaal jezelf’ kunt zijn en dat al die opgekropte emoties er dan op een andere manier uit zullen gaan komen? Stel je niet aan.

Levensles 5 Wees een rat.

Bij Expeditie Robinson zit altijd wel een deelnemer die fris en onbevangen de wereld in blikt en ab-so-luut geen spelletjes wil spelen. Deze deelnemer noemen we ook wel: de eerste afvaller. De anti-rat zelf ziet dit totaal niet aankomen en wordt vaak gefilmd tijdens het doen van uitspraken als “We hebben een heel fijne groep” (haha) en “Ik voel me superveilig bij hem, we zijn echt vrienden” (HAHAHA). Heading for disaster. De anti-rat is dan ook de deelnemer die je gedesillusioneerd, hélemaal naar de kloten en weggestemd aantreft op een Eilandraad (“Je bent een fucking naaier, Manuel”). Het is heel rot om dat aan te zien en dat komt waarschijnlijk omdat de anti-rat ons doet denken aan wat oorspronkelijk de bedoeling van het mensenras is geweest.

Enfin, voor meer info over de rat moet u denk ik bij levensles 6 zijn.

Levensles 6 Wees geen rat.

Kijk, beste ratten, het komt al-tijd uit. De échte rat in Expeditie Robinson haalt namelijk net zo min de finale als de anti-rat. In eerste instantie lijkt er geen vuiltje aan de lucht. De rat aait, naait en paait er lustig op los. Maar dan raakt de rat, overtuigd van zijn eigen charmes, verstrikt in een web van leugens en bondjes en op een gegeven moment denken zelfs zijn sukkeligste groepsgenoten: wacht eens even, klopt dit wel helemaal?! Eh nee, natuurlijk klopt dit niet helemaal!

Het is overigens grappig om te zien hoe ontredderd de rat is als hij zélf ineens wordt weggestemd. De rat mag dan een meester zijn in het smeden van complotten en daarbij over lijken gaan, het idee dat hij er zelf ook slachtoffer van kan worden, is voor hem nauwelijks te verdragen.

Ik vraag me wel eens af hoe het de rat vergaat ná Expeditie Robinson. Het lijkt me dat er tot in lengte der dagen met een schuin oog naar je wordt gekeken door geliefden, vrienden en collegae. “Zullen we samen op fietsen naar Kantoor?” “En wat wil je dáár weer mee bereiken HUFTER???!” Het wordt nooit meer zoals het was, rat. Eigen schuld, dikke bult.

Levensles 7 Maak álles tot je comfortzone.

Expeditie Robinson is natuurlijk het ‘uit je comfortzone stappen’ voor gevorderden, wat zeg ik voor lunatics. Toch heeft de één daar duidelijk meer talent voor dan de ander.

Er zijn kandidaten die onverhoopt zeer unheimisch worden van levende natuur en bij het minste geluid in een boom springen. Sommige mensen weten al bij de eerste aanblik: oh shit, dit was een fout. En anderen overleven maar nauwelijks een verandering van eiland. Dat is het type dat ook in het normale leven niet gedijt bij afwisseling en al doodgaat bij het idee van de flexibele werkplek. Die verstarring leidt bij Expeditie Robinson gewoonlijk tot banaanobstipatie, kokoslethargie en in the end de zogenaamde hangmatziekte. En ja, tuurlijk, hangmatten zijn óók comfortzones, maar je wint er niet bepaald het respect van je groepsgenoten slash concurrenten mee. Dus voor je het weet, slaap je dan weer in je enige echte comfortzone in Almere Poort.

Tegenover al die kinderachtigheid staat het jaloersmakende gemak waarmee de die-hard overlever overal zijn plekkie van maakt. Slaapt gewoon dwars door het apengekrijs hen. Kan nog een comfortabele living van een mangrovebos maken. En draagt elke ontbering zo blijmoedig dat het bijna zeer doet. Dat is dus een échte Robinson. Het kan geen kwaad om daar een beetje bij in de buurt te blijven – wie weet is het besmettelijk.

Dit artikel stond op 11 oktober 2014 in Volkskrant Magazine

jungle (vk-mag)

“De aarde is opgebouwd uit verschillende lagen, ik zal het je uitleggen”, zei mijn besnorde collega van de afdeling financiën. Ik had nog geprobeerd tijdig een wc in te duiken, maar er bleek op die plek helemaal geen wc te zijn. En dus had de Snor “Hi-de-hi!” geroepen, terwijl hij zijn pas had versneld. Ik op mijn beurt had slaafs “Ho-de-ho!” teruggeroepen, terwijl ik me traag achteruitlopend richting de muur had bewogen. De Snor kwam bovenop me staan, of laat ik zeggen: hij nestelde zich dermate in mijn personal space dat ik best een eind uit mijn comfortzone begon te geraken. Maar dat soort dingen zal de Snor aan zijn reet roesten, zou ik haast zeggen.
“Allereerst heb je de zogenaamde aardkorst”, zei de Snor.
Ik zuchtte onwillekeurig.
“Het is heel leerzaam Jacq”, zei de Snor gekrenkt.
“Ja weet ik”, zei ik haastig.
Want hij had gelijk. Werkelijk álles wat de Snor te melden heeft, is leerzaam. Sinds ik hier op Kantoor werk, ben ik al onderhouden over de gevaren van het roken, de voordelen van pompend remmen, elf manieren om stroom te besparen en hoe je het best wel én juist niet kunt reageren als je een wild zwijn tegenkomt.
“Ik moet trouwens echt gaan nu, anders wordt mijn baas boos”, zei ik.
“Jij zit altijd zo lief uit het raam te staren”, zei de Snor.
”Wat”, zei ik.
“Och, de héle dag zie ik je maar uit het raam staren”, zei de Snor vertederd.
“En dan denk ik, waar dénkt die vrouw toch allemaal aan.”
Hij trok peinzend aan zijn snor, hij was iets op het spoor.
“Oké nou doei”, zei ik haastig.
En ik maakte me uit de voeten en ik dacht: ik ben gesnapt. Het spel is uit. Ook dát nog. En ik héb al zoveel problemen op Kantoor.

Aan de andere kant, zo bedacht ik toen ik veilig op een wel bestaande wc zat te plassen: bestaan er eigenlijk mensen die zich wél moeiteloos bewegen door de jungle die Kantoor heet? Retorische vraag. Zeven tips voor wie het soms ook allemaal niet meer weet.

TIP 1: kies je vrienden en vijanden met zorg.
De meeste Kantoren zijn mijnenvelden, voor je het weet ben je een stuk van jezelf kwijt. Of je baan. En als je niet oppast, ga je ten onder aan je eigen competentie-ontwikkeling want competentie-ontwikkeling is het nieuwe ‘gewoon je werk doen’. Wie op Kantoor werkt, moet continu maar overal beter in worden. En het jaar erop nóg beter, ook al ben je er gewoon te dom voor. Gelijkgestemden opzoeken om hierover samen te huilen, is daarom heel belangrijk.
Je hebt op Kantoor mensen nodig die je rugdekking geven (“Nee, ze is écht ziek hoor”) en voor wie jij hetzelfde doet. Overleven staat of valt bij collegiaal gedrag. Koester dus de collega die je telefoonhaat accepteert en optelefoneerders voor je afpoeiert. Denk aan wederkerigheid: haal papieren servetjes als hij weer koffie over zijn toetsenbord gooit en help met deppen.
Skippen: mensen die op dag één van je kantoorbetrekking met jou willen roddelen over collega X. De dag erop doen ze dat namelijk met collega X. En wel over jou. Ook niet mee encanailleren: de Betweter, de Serial Killer, de Charmeur en de Huilende Vrouw (zie ook onder 4). Mijden als de pest ten slotte: collegae die de nietjesmachine nooit hervullen en mensen met ringtones van een maniakaal lachend kind. En natuurlijk de Exhibitionist (tip 3).

TIP 2: beperk vergaderen tot een absoluut minimum.
Mijn eerste vergadertijger heette Herman. Het was mijn ontmaagding qua Kantoor-vergaderen en ik voelde me heel volwassen. Agendapunt zeuven, wvttk, werkelijk álles klopte. Maar naarmate de uren verstreken, begon me één ding op te vallen: het duurde werkelijk allemachtig lang. “Wil jij nog iets kwijt over de organisatie van project Y, Herman”, zei de voorzitster, een tanig wicht dat dus waarschijnlijk aan hardlopen deed. Je wordt er dan misschien slank van, dacht ik, maar echt veel vrouwelijker, nee. Misschien had zij met hardlopen wat ik met chocola heb: als je er eenmaal aan begint, kun je gewoon niet meer ophouden! Ik zag de voorzitster door de polder galopperen en haar echtgenoot probeerde haar met de fiets bij te houden maar al snel was ze een stip aan de horizon. Dwars door het vertwijfelde fietsbelgeklinkel van de echtgenoot schreeuwde iemand: “Zeker weten wil ik daar iets over kwijt!” Het was Herman, die bij de vorige negen agendapunten ook al het een en ander kwijt had gewild. Ik staarde naar zijn mond. Er zat wit speeksel in zijn mondhoeken, ik snap nooit zo goed hoe mensen daaraan komen.
Enfin, eigenlijk is er dus maar één echt groot probleem met vergaderen: de vergadertijger. De Herman of -vrouw die lééft voor vergaderen. Die mensen zou je er juist niet bij moeten hebben want zonder hen waren vergaderingen kort, to the point en had ik al kort gezegd? Maar ja, probeer maar eens een committed vergadertijger van een vergadering weg te houden. Ik heb wel eens gedacht: als we nu eens álle vergadertijgers van Kantoor met elkaar in een vergadering stopten, dan waren we in één klap van het probleem af. Want dan zaten ze daar nu nog. Helaas bleek deze oplossing en ik citeer mijn manager “logistiek-technisch onhaalbaar”. Dat is een term die ze op Kantoor vaak gebruiken als ze iets te veel moeite vinden.
Nou ja, het goede nieuws dan maar: vergaderen is op zich een snordrukfähige aangelegenheid. Je kunt het hélemaal zijn vergeten (sla geschrokken hand voor mond), je kunt andere muchos importantos bezigheden hebben én je kunt ziekte voorwenden. Zie voor ‘ziekte voorwenden’ ook tip nummertje 6.

TIP 3: houd je ver van privéproblemen.
Niet iedereen is behept met gevoel voor de juiste intercollegiale verhoudingen. Het allerergst zijn de mensen die slechts een flauwe glimlach van degene tegenover hen nodig hebben om alle details van hun beroerde privéleven eruit te gooien. Soms is iemand met een polsslag al voldoende. De exhibitionist heeft het graag overal over: het overspel van de partner, de vaginale zuurgraad van de een of andere enfin vagina, danwel de familievete van de benedenbuurvrouw van de cavia van neef Johan. En wie in de buurt is, die is aan de beurt. Dat maakt de exhibitionist ook zo onsympathiek: voor zijn part was je een plant. Als een plant “uhuh” kon zeggen.
Ik denk dat als je de exhibitionist open zou snijden, dat je dan alleen maar woorden tegenkomt. Heel vieze, stinkende, zich overal doorheen kronkelende woorden, met vetrandjes eraan. Dichtnaaien en niet meer over nadenken. Maar zolang de exhibitionist nog onder ons is, moet je er natuurlijk wel iets mee. Het meest recht door zee: maak het ‘talk to the hand’-gebaar en verbied dit type collega nog langer het woord tot je te richten. Dit maakt de werksfeer vaak niet gezelliger. Mijn persoonlijke oplossing voor mijn persoonlijke exhibitionist was daarom: het voeren van lange en fictieve telefoongesprekken met ene niet bestaande Harry van de afdeling ICT. Maar Harry had ook niet altijd tijd om te doen alsof natuurlijk. Conclusie: het blijft lastig.

TIP 4: kijk uit voor vrouwen.
Het is natuurlijk sowieso ingewikkeld om een vrouw te zijn en ik spreek uit ervaring. Vrouwen hebben bijvoorbeeld veel vaker dan mannen last van de kou (“Mag in vredesnaam het raam dicht?!”) en van oververhitting (“Mag in godsnaam het raam open!?”) en soms zitten daar maar drie minuten tussen. Aan temperatuurproblematiek kunnen hele Kantoorafdelingen ten onder gaan.
Maar dit terzijde. Want veel vrouwen hebben een nog veel groter probleem. Dat draait om het zinnetje ‘Nee hoor het maakt mij niet uit’, een treurig script waaraan de meeste vrouwen nooit ontsnappen. “Als jij liever het bureau bij het raam wilt Christien, dan moet je het zeggen hè.” “Nee hoor, het maakt mij niet uit.” Terwijl: het maakt vrouwen áltijd uit. Altijd! Alleen voelen zij zich gebonden aan hun verlangen Een Bijzonder Aardige Vrouw te zijn. Terwijl aardigheid een eigenschap is die veel vrouwen niet eens van nature bezitten, dus je kunt wel nagaan hoe vervelend dit allemaal is.
Hun teveel aan aardig gedrag moeten vrouwen natuurlijk ergens mee compenseren en dat doen ze met gemenigheid van de passief-agressieve soort. Nauwelijks een vinger achter te krijgen, want ze lachen er meestal vriendelijk bij. Mannen die met dit soort vrouwen te maken hebben, kunnen weinig anders doen dan hier niets van snappen. En relaxed achteroverleunen want zolang de vrouw meer met haar imago dan met haar carrière bezig is, hoeft geen man te vrezen dat er ooit eens eentje door het glazen plafond schiet.
Bijkomend probleem bij vrouwen: ze beginnen soms zomaar te huilen. Is emotionele chantage, zonder dat ze het zelf weten. Niet op reageren.

TIP 5: kijk uit voor mannen.
Mannen zijn natuurlijk rotzakken, met hun relaxte glazen plafond waar je als vrouw nooit eens een keer doorheen schiet. En dan is er nog al die seksuele intimidatie op de werkvloer. Ik ben wel eens bij mijn borsten gegrepen, iemand probeerde eens te voetjevrijen tijdens een vergadering en ooit zei een mannelijke collega tegen mij: “Zal ik hem er effe bij je in hangen?” Hij zwoer echter dat het om het theezakje ging dat ik in mijn hand hield. Ik heb op alle drie deze incidenten met een verontrustende combinatie van walging en gevleidheid gereageerd, maar daarvoor ben ik inmiddels behandeld.
Los hiervan: ik werk graag met mannen. Geen verholen gebitch, weinig nauw luisterende scripts en de bijbehorende ravijnen en – niet onbelangrijk – núl interesse voor hoe je weekend was. Plus: wil je voor één keer serieus weten wat iemand van je vindt, ga dan naar een man. Waar een vrouw nog liever haar tong afbijt dan (openlijk) een negatieve eigenschap van een andere vrouw te noemen, zegt je mannelijke collega desgevraagd gewoon ronduit dat je “nogal bitcherig” uit de hoek kunt komen. En hij neemt het niet terug ook, zelfs niet als je vraagt: “Maar dat is toch een grapje hè? […] Het is geen grap?! […] Kom op Wouter, je maakt toch een grap of niet!??!” Leermoment: oprechte feedback is niet altijd even leuk. Vrouwen kunnen hier dus beter van tevoren goed over nadenken. Hoe graag wil je de échte waarheid weten? En word je daar eigenlijk gelukkig van? Nee.
Bijkomend probleempje bij mannen: ze doen soms stoer. Komt nog uit de oertijd. Beetje meewarig op reageren.

TIP 6: druk je snor voor het teamuitje of de hei-dag.
Er is niks zo weinig opbouwend als het fenomeen teambuilding en daarom is deze tip de beste tip die erbij zit. Minpuntje: het is direct ook de meest onbruikbare. Hei-dagen en teamuitjes zijn gewoon verplichte nummers, en het is maar weinigen gegeven daar onderuit te komen. Terwijl dat voor zo ongeveer alle partijen het beste zou zijn – en dat weet ook eigenlijk iedereen wel. Voor wie het niet lukt er onderuit te komen: drink niet, houd je emoties op een rij en zeg zo nu en dan: “Bedankt voor je feedback, ik neem dit zeker mee.” Naar de prullenbak natuurlijk maar dat hoeven zij niet te weten. Voor de totaalvermijding: je kunt natuurlijk altijd de varkensgriep krijgen en door een zakdoek in de telefoon hoesten als je de baas daarover vanaf je ziekbed informeert. (Wel even van tevoren googlen of hoesten een symptoom van de varkensgriep is.)

TIP 7: Koester niet de illusie dat je werk verzet.
Vraag mensen wanneer ze hun meest creatieve ingevingen hebben, en ze zeggen: onder de douche, op de fiets, als ik in bed lig of tijdens het kijken naar programma’s als Obese. Uitgerekend Kantoor is de grote afwezige als het gaat om het aanwakkeren van creativiteit. Op zich best schokkend, zeker omdat wel min of meer wordt verwacht dat je er tot daden komt. Maar ergens wisten we het al: het is een hardnekkig misverstand dat zes mensen aan een rechthoekige tafel onder een tl-balk door het inplannen van een brainstorm komen tot creatieve ideeën of originele oplossingen. Brainstorms lopen dan ook altijd uit op een beklemmende stilte, alsmede een afspraak voor een vervolg-brainstorm.
Thuiswerken dan maar? Verwacht ook daar niet te veel van: veel werknemers die ‘het nieuwe werken’ praktiseren, vinden zichzelf vaak terug in pashokjes van de H&M of duistere cafés. Ikzelf jaag er zo een heel seizoen Girls doorheen op een thuiswerkdag. Moet je ’s nachts allemaal weer inhalen. En de dag erop ben je finaal kapot. Dus laten we nou alsjeblieft niet doen alsof buiten Kantoor alles beter is, oké.

[Dit verhaal verscheen op zaterdag 9 maart 2013 in Volkskrant Magazine]